Quantcast
Channel: Jong N-VA » Congresteksten
Viewing all articles
Browse latest Browse all 2

Congres 2011: Einstein of Frankenstein?

$
0
0

Download hier de teksten in PDF-formaat.

Een congres over ‘Wetenschap, Ethiek en Innovatie’, vanzelfsprekend is het niet. Nochtans is het onderwerp als een constante onderstroom aanwezig, de rol die wetenschap speelt in ons dagelijkse leven is niet te overzien. Jammer genoeg krijgt het onderwerp geen evenredige aandacht van politici. Veel verder dan een debat over de verdeling van subsidies komt men vaak niet.

Het lijkt erop dat men zich heeft neergelegd bij het citaat van Einstein: “we kunnen het toch niet weten, dan kunnen we er evengoed over zwijgen.” We weigeren ons als politieke jongerenpartij neer te leggen bij zoveel cynisme. Jong N-VA roeit tegen de oppervlakkigheid in, en hoopt mee een inhoudelijke discussie op gang te trekken over een onderwerp dat het lot van de huidige jonge generatie zal bepalen.

 

Inleiding 

 “Als we wisten wat we deden, heette het geen onderzoek” – A. Einstein

Een congres over ‘Wetenschap, Ethiek en Innovatie’, vanzelfsprekend is het niet. Nochtans is het onderwerp als een constante onderstroom aanwezig, de rol die wetenschap speelt in ons dagelijkse leven is niet te overzien. Jammer genoeg krijgt het onderwerp geen evenredige aandacht van politici. Veel verder dan een debat over de verdeling van subsidies komt men vaak niet.

Het lijkt erop dat men zich heeft neergelegd bij het citaat van Einstein: “we kunnen het toch niet weten, dan kunnen we er evengoed over zwijgen.” We weigeren ons als politieke jongerenpartij neer te leggen bij zoveel cynisme. Jong N-VA roeit tegen de oppervlakkigheid in, en hoopt mee een inhoudelijke discussie op gang te trekken over een onderwerp dat het lot van de huidige jonge generatie zal bepalen.

Het is onze plicht over wetenschap en innovatie te debatteren, met aandacht voor ethiek. We moeten opnieuw durven een oordeel te vellen over de grond van de zaak. Einstein heeft gelijk als hij stelt dat onderzoek per definitie onvoorspelbaar is. Maar net daarom is het belangrijk de grenzen af te bakenen. Onderzoek is ingebed in onze samenleving, enkel door een constante interactie tussen beide kunnen we tot zinvolle resultaten komen.

En daar wringt het schoentje. Het utopische geloof in de eindeloze vooruitgang naar een staat van perfectie grijpt nog steeds wild om zich heen. De jongste jaren heeft dit geloof zijn eieren steeds meer in de schaal van de wetenschap gelegd. Beheersing van techniek zal vooruitgang mogelijk maken, wat op zijn beurt de maakbare samenleving ondersteunen in de mars naar perfectie.

Tegen deze waanideeën verzetten we ons. De dialoog tussen wetenschap en samenleving is overgeheld naar eenrichtingsverkeer, met de samenleving als passieve ontvanger van godsgeschenken in de vorm van innovatie. Met dit congres willen we een aanzet doen om het evenwicht te herstellen.

Zijn we tegen innovatie? Absoluut niet! Het valt niet te ontkennen dat wetenschap op veel punten een zeer positieve impact heeft gehad op onze maatschappij. Maar dat wil niet zeggen dat we moeten buigen voor de illusie dat wetenschap ons naar de utopie zal leiden.

Onderzoek is onvoorspelbaar, daar valt niets aan te veranderen. Maar wat we wel kunnen doen is vanuit de samenleving een aantal krijtlijnen uitzetten, die als basis dienen voor de interactie tussen wetenschap en maatschappij. De politiek heeft zich al veel te lang afzijdig gehouden, het is tijd om een brede visie uit te schrijven, met aandacht voor ethiek. Laat dit congres alvast een sterke aanzet daartoe zijn.

Inhoud

Het congres werd ingedeeld in vier commissies:

  • Commissie 1:IT
  • Commissie 2: O&O
  • Commissie 3: Sport en vrije tijd
  • Commissie 4: Economie

 Commissie 1: IT

  • Tekst 1: Open Data
  • Tekst 2: Privacy sociale netwerken
  • Tekst 3: Netneutraliteit
  • Tekst 4: Gegevensopslag personen
  • Tekst 5: Digitalisering overheidsdocumenten

Open Data

Analyse

Open data zijn elektronisch vrij beschikbare gegevens die (her)bruikbaar en herpubliceerbaar zijn, zonder wettelijke of technologische obstakels. Die “gegevens” kunnen alle soorten informatie zijn: teksten, foto’s, geluidsfragmenten, video’s, maar ook en vooral allerhande cijfermateriaal, rekeningen, oplijstingen, tabellen, kaarten, databanken en naslagwerken.

“Vrij beschikbaar” betekent dat je geen speciale en langdurende procedures moet doorlopen om de gegevens in handen te krijgen. In de praktijk betekent “elektronisch vrij beschikbaar” vandaag dat je de gegevens gewoon over het internet kunt downloaden (door een hyperlink te volgen), zonder wachtwoord of registratie.

Tegenwoordig is er een enorme hoeveelheid gegevens. Informatie wordt vandaag aan een ongezien tempo verzameld en opgeslagen. Een groot deel, zo niet het overgrote deel, van deze gegevens wordt echter wel bijgehouden, maar wordt niet publiek gepubliceerd. En als ze wel elektronisch raadpleegbaar zijn, dan is dat vaak in specifieke toepassingen of formaten die moeilijk bereikbaar zijn, of enkel afgestemd op een specifiek gebruik en dus moeilijk herbruikbaar of integreerbaar in nieuwe toepassingen.

Adrian Short merkte in een recente blogpost op dat er twee grote motivaties bestaan om te pleiten voor open (overheids)data: “Sommige mensen willen de wereld veranderen. Zij willen de overheid hervormen en een nieuw tijdperk van verantwoording creëren door transparante publieke instellingen. En sommigen willen gewoon uitvissen wanneer de volgende bus vertrekt. Deze twee motivaties zijn niet noodzakelijk mutueel exclusief. ” (Adrian Short, Open Data for Everyday Life, donderdag 8 september 2011)

In ons pleidooi voor open data hebben wij het in de eerste plaats over niet-privacygevoelige overheidsgegevens.

Uiteraard staat het privé-personen en privé-organisaties volledig vrij om ook hun gegevens open en vrij ter beschikking te stellen, maar de politiek moet er in de eerste plaats voor zorgen dat de overheid (en allerhande overheidsinstanties en -bedrijven) zelf hun gegevens als open data publiceren.

Visie

Open data is de logische invulling van de actieve openbaarheid van bestuur.

“Openbaarheid van bestuur” was in de jaren 1990 een modebegrip, maar is ondertussen uitgegroeid tot een deugdelijk algemeen rechtsbeginsel. De burger heeft het recht te weten hoe de overheid werkt. In een representatieve democratie hebben de burgers het recht om hun vertegenwoordigers te kiezen, en zo (onrechtstreeks) hun leiders te benoemen. Om adequaat te kunnen beslissen of een politicus hun stem waard is, moeten burgers over de informatie kunnen beschikken die in hun ogen relevant is.

Het rechtsbeginsel kan zowel door journalisten en de media als door belangengroepen en “gewone” burgers aangewend worden.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen “passieve” en “actieve[1]” openbaarheid van bestuur.

Het verhaal van open data beperkt zich echter niet tot de burger of belangengroep die zich op politiek vlak actief wil informeren en wil participeren.

Ook in “het dagelijkse leven” maken we veelvuldig gebruik van gegevens van overheidsinstellingen en -bedrijven. Informatie die, als ze als open data beschikbaar zou zijn, geïntegreerd kan worden in allerlei applicaties die ons het leven kunnen vergemakkelijken.

Technische vereisten:

Overheidsinformatie hoort beschikbaar te zijn in een formaat waarover geen enkele entiteit exclusieve controle heeft, of waarvoor commerciële software van een specifieke leverancier noodzakelijk is.

Verder is het aangewezen dat zo er geen wildgroei ontstaat van formaten, en dat zo consequent mogelijk dezelfde open standaardformaten gebruikt worden – ook over de grenzen van de verschillende overheidsdiensten, overheidsbedrijven en overheden heen.

Er zou voor al die informatie ook een (systematische) manier moeten bestaan voor gebruikers om op de hoogte gehouden te worden van toekomstige wijzigingen aan de specifieke informatie waarin ze geïnteresseerd zijn (bvb via RSS-feed).

Bijkomende vereisten per informatietype:

  •  Tekst: In (open) standaardtekstformaten. Dus niet in ingescande documenten waaruit je geen tekst kunt kopiëren en plakken.
  • Afbeeldingen, kaarten, audio en video: in open standaardformaten, en (ook) beschikbaar in hoge kwaliteit.
  • Tabellen en cijfergegevens: In formaten die de structuur van de gegevens bewaren, en dus eenvoudig in te voeren zijn in databanken, spreadsheets en statistische software.

De structuur van de gegevens moet ondubbelzinnig beschreven en als open data beschikbaar zijn.

Uitgebreide datasets moeten in hun geheel kunnen worden gedownload, ook als de individuele datapunten of nuttige kleine selecties gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd, via open (web)APIs.

Voor meer ideeën kan je de site van Kamerlid Peter Dedecker bekijken: http://peteropentdata.be

Naar de toekomst

1. Jong N-VA vindt principieel dat alle niet-privacygevoelige overheidsinformatie als open data beschikbaar moet zijn en wenst dat prioritair werk gemaakt wordt van het conform de regels van de open data-kunst vrijgeven van:

  • Regelgeving (Wetten, decreten, ordonnanties, reglementen, …)
  • Officiële aankondigingen
  • Ontstaansgeschiedenis van regelgeving
  • Verslagen van vergaderingen van parlementen, (gemeente)raden en commissies, aanbevelingen, studies, voorbereidende documenten, aanwezigheden, stemgedrag…
  • Indicatoren

2. Jong N-VA wenst dat alle mogelijke statistische gegevens ter beschikking moeten zijn (bevolkingscijfers, kwartaalcijfers economie…)

  • Primaire gegevens (met de hoogst mogelijke graad van granulariteit)
  • Metadata (met alle mogelijke informatie over de manier waarop de gegevens bewerkt zijn)

3. Jong N-VA wil dat de open overheidsdata aan de volgende criteria voldoen:

  • Systematisch
  • Volledig
  • Correct
  • Evenwichtig
  • Tijdig, i.e. elk voltooid jaar moet beschikbaar zijn binnen een redelijke termijn en dient in de mate van het mogelijke kenbaar gemaakt worden bij aanvang van het tweede kwartaal van het erop volgende jaar.
  • Op verstaanbare wijze
  • Toegankelijk
  • Niet discriminerend
  • Niet-propriëtair
  • Onder vrije licentie.

Voor Jong N-VA zijn ondernemerschap en winst maken geen taboe, in tegendeel! Commercieel hergebruik van open overheidsinformatie is expliciet toegelaten.

4. Het is belangrijk dat de gegevens “machine-verwerkbaar” zijn. De informatie is gestructureerd beschikbaar, waardoor geautomatiseerde verwerking mogelijk is.

5. Open data kan het dagelijkse leven vergemakkelijken. Enkele voorbeelden van informatie die ook beschikbaar zou moeten zijn :

  • Dienstregelingen openbaar vervoer
  • Afvalophaling
  • Planning van wegenwerken
  • Locaties en openingsuren van openbaren instellingen (inclusief de regeling rond allerhande feestdagen)

6. De overheid mag gerust zelf applicaties en user interfaces maken. Maar daarnaast moet het dus ook de gegevens zelf als open data ter beschikking stellen. Zo kunnen alle programmeurs die een nood voelen, of denken dat ze het beter kunnen, met die gegevens aan de slag om handige computerprogramma’s of smartphone-apps te ontwikkelen, of de gegevens op een nieuwe, inzichtelijke manier voor te stellen, te combineren, en zo veel meer.

7. Door de overheid vrijgegeven Open Data is in principe gratis beschikbaar. Jong N-VA vindt echter dat een billijke vergoeding mogelijk moet zijn bij grootschalig gebruik die niet meer mag bedragen dan de marginale kost voor het vrijgeven van de data. Hierbij mag een differentiatie gemaakt worden tussen commercieel en niet commercieel gebruik.

[1] “Passieve openbaarheid van bestuur” houdt in dat de burgers met een eenvoudig verzoek de meeste bestuursdocumenten kunnen inkijken. Dit beginsel is expliciet in de Grondwet ingeschreven, namelijk in Artikel 32. “Actieve openbaarheid van bestuur” houdt in dat de overheden de bevolking of de betrokken doelgroepen systematisch, correct, evenwichtig, tijdig en op verstaanbare wijze voorlichten over hun beleid, regelgeving en dienstverlening. Bij actieve openbaarheid van bestuur ligt het initiatief dus bij de overheden.

Het verschil tussen “passieve” en “actieve” openbaarheid van bestuur komt overeen met verschil tussen wat in de technische literatuur “pull” (op vraag van de ontvanger) en “push” (disseminatie op initiatief van de zender) genoemd wordt.

Sociale netwerken en privacy

Analyse

Sociale netwerken zijn een relatief recent verschijnsel, waarvan we de exacte impact nog niet goed kunnen inschatten. Wat we wel weten is dat sites als Facebook en Google+ ons verplichten na te denken over de betekenis en invulling van privacy in de 21ste eeuw. Het internet is op zich een instrument dat revolutionair is door de hoeveelheid informatie die erdoor kan uitgewisseld worden. Het overstijgt een aantal traditionele, fysieke grenzen en geeft ons de mogelijkheid een eindeloze digitale wereld te betreden.

Die revolutionaire omwenteling heeft nieuwe kansen doen bovendrijven. Informatie opzoeken, contacten leggen, uitzonderlijk efficiënte communicatie, het zijn slechts enkele van de voordelen die het internet ons heeft aangeboden. Maar, zoals steeds, is er ook een tegenreactie. Voelen we ons wel ‘thuis’ in die digitale wereld? Het wereldwijde web is tegelijk een heel anonieme omgeving, in tegenstelling tot de dominantie van identiteit in het niet-digitale leven.

Een organisatie als Facebook speelt handig in op die kloof. Het werpt zich op als een brug tussen identiteit en expressie enerzijds, en de eindeloze vlakte van het internet anderzijds. We hebben behoefte aan structuur, een identiteit waaruit we zekerheid en voorspelbaarheid kunnen putten. Het internet is op zich opvallend slecht in het tegemoet komen aan deze wensen, het gaat net uit van de grenzeloosheid als grootste sterkte. Sociale netwerken zorgen voor de link: een eigen digitale identiteit, als firewall tegen de vlakte van informatie en contacten die het internet ons biedt.

Dit geeft sociale netwerken hun grootste aantrekkingkracht, men speelt in op een natuurlijke menselijke reactie. We delen informatie over onszelf, en bouwen een digitale identiteit uit. Op zich geen enkel probleem, maar we dreigen in onze drang naar structuur over het hoofd te zien wat er gebeurt met de informatie die we delen. Dat is het meest heikele punt: We delen informatie binnen onze cocon op het web, maar vergeten daarbij dat diezelfde informatie eveneens terecht komt in het veel grotere, anonieme, wereldwijde web.

Visie

Sociale netwerken bieden vele kansen en nieuwe mogelijkheden. Overheid, onderwijs en politie mogen deze trein niet missen en moeten, met de nodige voorzichtigheid, volop mee op deze kar springen en de kansen grijpen die geboden worden, bijvoorbeeld inzake rekrutering, educatief spelen, veiligheid en burgerondersteuning. We mogen vooral niet bang zijn van het nieuwe.

Sociale netwerken tonen aan dat we fundamentele impulsen als identiteit niet onder de mat kunnen vegen. Dat vooral jongeren vandaag de dag een nood blijken te hebben aan structuur, en dat vaak via sociale netwerken proberen te bereiken, mag ons niet verbazen. Als Jong N-VA moeten we er dan ook voor pleiten dat die tendens geen nefaste bijwerkingen heeft. Twee vragen staan daarbij centraal: ‘welke informatie wordt er gedeeld?’ en ‘wat gebeurt er met de gedeelde informatie?’

Ten eerste die informatie die op het web terecht komt. Op sociale netwerken worden een pak gegevens gedeeld, jongeren zijn daarbij opvallend openhartig. Dit brengt gevaren met zich mee, jongeren beseffen vaak niet dat ze gegevens delen op een grote schaal. Het is daarom belangrijk dat we focussen op de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf, ze moeten de implicaties van wat ze doen zo goed mogelijk kunnen inschatten.

Uiteraard kunnen we niet van jongeren verwachten dat ze deze inschatting altijd even goed kunnen maken. Fouten maken en daaruit leren is een essentieel onderdeel van elke opvoeding. Daarom is het belangrijk dat we ook de bedrijven die de sociale netwerken sturen op hun verantwoordelijkheid wijzen. Deze ondernemingen maken integraal deel uit van de samenleving, en moeten verantwoording afleggen voor hun daden. Concreet moeten ze zorgen voor een strikte bescherming van de privacy. Gegevens van jongeren die op zoek zijn naar (digitale) structuur misbruiken, is vanzelfsprekend onaanvaardbaar.

Als bedrijven zouden opereren op basis van een pure marktlogica, valt te vrezen voor de bescherming van privacy. Daarom is er een wettelijk kader nodig dat de privacy van jongeren beschermt als ze informatie delen op sociale netwerken.

Bedrijven zijn uiteraard in de eerste plaats gericht op het maken van winst, waar we als Jong N-VA natuurlijk niets tegen kunnen hebben. We zijn immers geen communisten. Niettemin zijn krijtlijnen en privacywetgeving nodig die spelregels bepalen om te vermijden dat de honger naar winst bepaalde deontologische grenzen doet overschrijden.

De kosten/baten-analyse mag immers niet enkel in een financiële weegschaal liggen, we moeten bij de afweging van privacybescherming steeds het maatschappelijk belang in het achterhoofd houden.

Een eerste stap die we daarbij moeten zetten is meer transparantie. Sociale netwerksites moeten meer openheid verschaffen over hun werking, de manier waarop ze omspringen met informatie moet gedetailleerder publiek bekendgemaakt worden. Een tweede stap is een betere directe communicatie naar de gebruikers van de sociale netwerksites, die moeten exact weten wat er met hun gegevens kan gebeuren. Een derde stap is meer democratische controle op de werking van sociale netwerksites, als het nodig is moeten sociale netwerksites publieke verantwoording afleggen voor hun beleid.

Naar de toekomst

1.Overheid, onderwijs en politie maken, mits het in acht nemen van de nodige voorzichtigheid, volop gebruik van sociale media en grijpen de kansen die geboden worden, bijvoorbeeld inzake rekrutering, educatief spelen, veiligheid en burgerondersteuning.

Jong N-VA vindt dat het argument privacy niet te ver moet doorgetrokken worden. In de digitale wereld gelden voor ons dezelfde regels van meldingsplicht als in de analoge wereld. Informatie die via het delen op sociale netwerksites bij justitie terechtkomen kunnen gelden als bewijsmaterieel.

2. Jong N-VA vindt het belangrijk dat jongeren gesensibiliseerd worden, om hen meer verantwoord te leren omgaan met het online delen van informatie. Hiertoe maakt men ook in het onderwijs gebruik van sociale media op een kritische, doch niet paternalistische wijze.

3. Er is nood aan een duidelijk wetgevend kader, om het gebruik van persoonlijke gegevens door bedrijven in te perken.

4. Sociale netwerksites moeten op een zeer transparante manier alle gegevens bekendmaken over de manier waarop met persoonlijke informatie wordt omgesprongen.

5. Sociale netwerken moeten duidelijk weergeven welke gegevens openbaar zijn. Indien er wijzigingen gemaakt worden aan de sociale netwerksite, moeten deze uitgaan van het hoogste privacy niveau.

6. De rechten van persoonlijke gegevens blijven eigendom van de gebruiker. De gebruiker heeft altijd het recht zijn persoonlijke gegevens van een sociale netwerksite te verwijderen.

7. Sociale netwerken zijn een deel van de (virtuele) publieke ruimte. Uitspraken of ontoelaatbaar gedrag kunnen dan ook dezelfde gevolgen hebben als in de reële wereld.

8. De wetgeving moet toelaten dat de rechtspraak voldoende kan optreden bij misbruiken op het internet bvb fraude, kinderporno, misbruiken enz.

Netneutraliteit

Analyse

Het internet is uitgegroeid tot een alomtegenwoordige realiteit. Het internet is onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de meeste Vlamingen. We gebruiken het voor ons werk, onze hobby’s, ons engagement in verenigingen, ons sociaal leven, de uiting van onze meningen, ons burgerschap, onze belastingen, onze aankopen…

Een open en vrij internet is noodzakelijk voor een democratische informatiesamenleving. In het doorsturen van internetverkeer zouden de beheerders van de netwerken geen onderscheid mogen maken wegens culturele, sociale, religieuze, politieke of ideologische motieven; geen onderscheid op basis van inhoud, type inhoud, verstrekker, ontvanger, toestel (hardware device), toepassing, software, dienst of protocol.

Afwijkingen van de netneutraliteit zijn technisch mogelijk en denkbaar overal langsheen het pad dat de informatiestroom volgt van de verstuurder tot de ontvanger. Het is technisch mogelijk en denkbaar dat bepaalde aanbieders van informatie (contentleveranciers) toegang hebben tot snellere netwerken, of dat hun informatiepakketjes worden voorgetrokken, of bewust worden vertraagd, of helemaal geblokkeerd. Net zo goed is het technisch mogelijk dat bepaalde gewone consumenten snellere toegang hebben tot het internet, of dat hun verkeer wordt voorgetrokken (of geblokkeerd). De vraag stelt zich hoe ver netwerkbeheerders daarin mogen gaan.

Bovendien heeft de snelheid van een bepaalde site of dienstverlening niet altijd enkel te maken met het verkeer tussen de aanbieder en de consument. Sommige sites en diensten verspreiden hun informatie geografisch naar mirrors en caches (“colocatie”), om de informatie dichter bij de consument te brengen. Ook kunnen grotere contentleveranciers beroep doen op gespecialiseerde netwerken die peeren met een groot aantal lokale ISPs, de zogenaamde Content Delivery Networks (CDNs). Het is geen goed idee om dergelijke innovatieve praktijken in het gedrang te brengen.

Visie

Netneutraliteit is de basisfilosofie van het internet. Vrij en open internet is een fundamentele technologie in onze beschaving. De controle ervan mag niet worden overgelaten aan een selecte groep.  Internetaanbieders (ISPs) mogen de toegang tot digitaal verkeer niet controleren volgens inhoud of afzender. Internet is vrij verkeer van informatie voor iedereen, op dezelfde manier en zonder instapdrempel.

Het opheffen van  netneutraliteit zou de innovatie en investeringen in en op internet ernstig belemmeren. Door bepaalde dienstenaanbieders (derden) onder betaling prioritair te behandelen zullen enorme drempels ontstaan voor nieuwe, kleinere spelers. Voor het sluiten van de akkoorden bestaat tevens een grote ongelijkheid tussen de onderhandelingscapaciteiten van verschillende spelers en de mogelijkheid om de transactiekosten te dragen die procedures met zich meebrengen.

De vrije keuze van de eindgebruiker staat centraal. De eindgebruiker kiest zelf welke diensten of informatie hij via het internet wil ontvangen. Internetaanbieders moeten die keuze respecteren en mogen de toegang tot bepaalde bestemmingen of toepassingen op het internet niet technisch of financieel bemoeilijken.

Zonder netneutraliteit zou het internet worden verdeeld in verschillende takken waarin bepaalde dienstenaanbieders zich een voorkeursbehandeling kunnen kopen. Dergelijke regelingen zullen  kmo’s en niet-commerciele eindgebruikers zoals bloggers, scholen, ngo’s en, opiniemakers (steeds vaker via video) bijzonder treffen. Zij hebben doorgaans minder kans om te betalen voor prioriteit, terwijl het internet voor hen een uniek en belangrijk platform is.

Zonder netneutraliteit zouden ISPs die betaald willen worden voor prioritair verkeer, gestimuleerd worden om de kwaliteit van de dienst van niet-prioritair verkeer te verminderen. 

Als een internetaanbieder zich onredelijk zou inlaten met ons surfgedrag, kan de eindgebruiker gediscrimineerd worden. Onredelijke discriminatie kan de vrijheid van meningsuiting in het gedrang brengen, kan de keuzevrijheid van de eindgebruiker schaden of kan een negatieve invloed hebben op de concurrentiekracht. 

Naar de toekomst

1. Internetverkeer mag niet gediscrimineerd worden op basis van type inhoud, verzender, toestel (hardware device), toepassing, software, dienst of protocol (met uitzondering van informatiepakketjes die op een gestandardiseerde manier om een niet-standaard Quality-of-Service behandeling vragen), tenzij deze discriminatie noodzakelijk is voor een gerechtvaardigd doel inzake netwerkbeheer zoals veiligheid, integriteit, beperken van congestie of verkeer dat ongewenst is door de eindgebruiker, rekening houdend met de specifieke netwerk architectuur en technologie van de aanbieder.

2. Bij overbelasting moet de voorrang moeten worden bepaald op basis van het actuele netwerkgebruik tijdens de overbelasting.

3. Internetverkeer mag niet geblokkeerd worden, behalve in de wettelijk toegestane gevallen of wanneer er duidelijke contractuele afspraken gemaakt werden omtrent deze blokkering.

4. Geen voorkeursbehandeling of commerciële afspraken tussen dienstenaanbieders (derden) en internetaanbieders (ISPs). ISPs mogen geen sneller internet, hogere up- en downloadlimieten, prioritair verkeer, betere caching, …  aanbieden aan dienstenaanbieders.

5. ISPs mogen het netwerkverkeer van hun eindgebruikers niet factureren volgens hun individuele keuzes in inhoud, verzender, toepassing, software, dienst of protocol.

 6. Twee eindgebruikers die dezelfde/gelijkaardige debieten versturen en ontvangen, moeten dezelfde/gelijkaardige voorwaarden krijgen.

7. Volgens Jong N-VA moet de Belgische telecomwaakhond BIPT, naar Nederlands voorbeeld (OPTA), de middelen en bevoegdheden krijgen om te waken over netneutraliteit in België. 

8. De kwaliteit van het baseline-verkeer mag niet onder een redelijke minimumdienstverlening zakken.

9. Throttling, het bewust vertragen van dataverkeer, moet verboden worden. Jong N-VA beseft dat bepaald internetverkeer voortrekken de performantie van de rest negatief kan beïnvloeden, maar we laten niet toe dat tussen “al die rest” er specifieke categorieën internetverkeer worden geviseerd en bewust bijkomend worden vertraagd.

10. Wat Telenet doet (BitTorrent- en ander P2P-verkeer en zelfs onbekend (geëncrypteerd) verkeer dat op P2P-verkeer lijkt, vertragen, in naam van congestiecontrole en voor de gebruikservaring van andere, minderverbruikende klanten) kan dus niet. Wat eventueel wel kan, op voorwaarde dat dit duidelijk vermeld in de communicatie naar de klanten, is het verkeer van intensieve klanten, enkel in het geval van overbelasting (die veel bandbreedte opgebruiken, ongeacht protocol) vertragen om de gebruikservaring van minderverbruikende klanten te garanderen. Of nog, zoals Belgacom: televisie-informatie voorrang geven boven internetinformatie voor dezelfde klant(gezin).

11. De overheid moet zoveel mogelijk gebruik maken van IPv6.

12. Overheidsbedrijf Belgacom moet ondersteuning bieden voor IPv6. 

Digitalisering overheidsdocumenten

Analyse

Digitalisatie van de overheid is geen doel op zich. Digitalisering is wel een belangrijk middel waardoor de overheid efficiënter en beter kan functioneren en klantvriendelijker (burgervriendelijker) haar diensten kan verlenen.

In de standpuntname “open data” concentreerden we ons op de invulling van de actieve openbaarheid van bestuur in de digitale wereld. Maar de werking van de overheid en de interactie met de burger gaan zoveel verder dan informatieverstrekking over allerlei indicatoren, dienstverlening, regelgeving en beleid.

Denken we maar aan de vele processen waarbij de burger (of rechtspersoon)

  • vergunningen of erkenningen aanvraagt: bouwvergunning, jachtvergunning, vergunning voor het starten van een onderneming in een bepaalde sector (voedselveiligheid, banklicentie), …
  • afschriften of uittreksels aanvraagt: uittreksel uit het geboorteregister, afschrift van huwelijk, uittreksel uit het plannenregister
  • papieren in orde brengt: nieuwe identiteitskaart, rijbewijs, …
  • een ingrijpende beslissing neemt die de overheid officialiseert: huwelijk, verhuis, …
  • belastingen betaalt

en daarbij de nodige gegevens verstrekt.

Digitale informatiestromen

Computers zijn vandaag niet meer weg te denken. Bij de meeste informatiestromen, ook bij de overheid, spelen ze minstens gedeeltelijk een rol.

We pleiten, in beginsel, voor volledig digitale informatiestromen. De burger moet zijn aanvragen digitaal kunnen indienen (zie verder, formulieren en dossiers), en als de burger opteert voor een papieren aanvraag moet die zo snel mogelijk worden gedigitaliseerd. Alle verdere informatiestromen tussen de diensten tot de beëindiging van het dossier, zouden digitaal moeten kunnen verlopen. Grote efficiëntiewinsten zijn er vaak te boeken bij informatiestromen die gedeeltelijk digitaal zijn. We denken hierbij aan de situaties waarbij aanvragen via e-mail kunnen worden ingediend, maar dan toch afgeprint worden, om misschien een handtekening of een stempel krijgen, en vervolgens terug ingescand worden, al dan niet op dezelfde dienst.

Visie

Formulieren en dossiers

Veel overheidsprocessen beginnen met een aanvraag van een burger of rechtspersoon, waarop “het dossier” de mallemolen van de administratie doorloopt.

Het moet de bedoeling van een klantvriendelijke overheid zijn dat zoveel mogelijk formulieren ook online ingevuld kunnen worden, al dan niet tegen meerkost. De overheid mag best haar bevolking stimuleren om zoveel mogelijk van de digitale formulieren gebruik te maken, maar voor verplichte processen (zoals belastingen) moet het papieren alternatief mogelijk blijven.

Open formaten en interfaces

Net zoals bij open data benadrukken we dat zoveel mogelijk informatie binnen de overheid, en alle informatie die naar buiten wordt gebracht (of dat nu het volledige publiek is dan wel een beperkt aantal burgers en rechtspersonen) in “niet-propriëtair” open formaten wordt beheerd, behandeld en opgeslagen: formaten waarover geen enkele entiteit exclusieve controle heeft, of waarvoor commerciële software van een specifieke leverancier noodzakelijk is.

Voor formulieren waarvan men kan verwachten dat professionele bedrijven ze met aangepaste software zullen invullen, kan de overheid een formaatstandaard definiëren. Liefst XML-gebaseerd, als tweede mogelijkheid, naast de digitale formulier-interface om het formulier manueel in te vullen.

 Gebruik van vrije software

Wat betreft de software maakt de overheid best zoveel mogelijk gebruik van vrije software. Daarvoor dient het geen licenties te betalen (dat kan al snel heel wat geld uitsparen) en is de overheid voor support-dienstverlening niet aan één softwareleverancier gebonden. Ook vanuit filosofisch oogpunt (het ideaal van de overheid die open en transparant ten dienste staat van de burger) verdient vrije software de voorkeur.

Wanneer er geen adequate vrije alternatieven zijn die aan de behoeften van de overheid voldoen, mag de overheid natuurlijk wel propriëtaire software gebruiken. Dit geldt ook voor software die gekocht is bij de leveranciers.

Stroomlijnen van proces- en informatiestromen

Noodzakelijkheid: elke stap in een proces is een stap waarin iets verkeerd kan gaan of vertraging kan optreden.

Parallellisatie: bij verschillende aanvragen en dossiers zijn er meerdere overheidsdiensten, al dan niet op verschillende niveaus, betrokken. In de tijd van de papieren dossiers hield dit in dat het dossier fysiek van dienst naar dienst doorgegeven of getransporteerd werd. Digitale gegevens bevinden zich niet noodzakelijk op slechts één computer of in slechts één systeem, en zijn niet noodzakelijk raadpleegbaar door slechts één dienst tegelijk. Als de logica van het proces het toelaat dat dienst n+1 haar werk kan doen zonder dat daarbij de input van dienst n noodzakelijk is, dan kan het proces zodanig hertekend worden dat die diensten tegelijk hun werk doen. Dit kan de termijn waarin het dossier afgewerkt kan worden, gevoelig verkorten.

Het heeft geen zin ongestroomlijnde processen te automatiseren of digitaliseren. Wanneer een proces voor verbetering vatbaar is en niet geheel gedigitaliseerd, dient men het probleem aan te pakken in de volgorde: eerst stroomlijnen/verbeteren, dan automatiseren/digitaliseren. Niet omgekeerd.

 Continue verbetering en procesinnovatie

De wereld is in verandering. Een overheid die kwaliteitsvolle dienstverlening hoog in het vaandel voert, dient mee te veranderen. Daarom moet de overheid regelmatig processen en informatiestromen kritisch tegen het licht houden, van het begin tot het einde. Zijn alle redenen waarom een proces ontwikkeld werd of gegroeid is, nog steeds relevant? Of is de manier waarop we de dingen aanpakken enkel “omdat we dat altijd zo gedaan hebben”.

Hierbij is meten weten. Hoe evolueert het aantal dossiers, de gemiddelde termijn, het percentage klachten, de tevredenheid van alle belanghebbenden, …

Ook weinig spectaculaire verbeteringen zijn het waard doorgevoerd te worden. Soms kan gewoon een kleine onnodig geworden stap worden weglaten, wat dubbel werk geëlimineerd worden, … Maar ook kleine beetjes helpen. En als honderden dossiers het proces moeten doorlopen, kan het aantal uitgespaarde onnodige werkuren best groot uitvallen.

Realisme wat betreft de schaal en omschakeling

Vanuit de visie dat de toekomst digitaal zal zijn, stort de overheid zich vaak overmoedig in allesomvattende projecten. Het Feniks-intiatief van Laurette Onkelinx (PS) en het Cheops-project van Jo Vandeurzen (CD&V) gingen justitie in korte tijd volledig informatiseren. (Cheops ging tegen 2011 volledig operationeel zijn. Niet dus.) Grootschalige projecten lopen te vaak met een sisser af.

Het KISS-principe (Keep It Small, Simple, and Straightforward, Stupid! ) leidt vaak tot betere resultaten. Hierbij zijn afzonderlijke systemen erop gericht één taak te doen en die taak goed te vervullen, zonder volledig afhankelijk te zijn van de implementatie van andere systemen. Zo is bijvoorbeeld het centraal databestand voor Belgische gerechtsdeurwaarders er na 10 jaar dan toch gekomen, toen men eindelijk besefte dat men niet hoeft te wachten op de geflopte allesomvattende informatisering van justitie.

Het afzonderlijk invoeren van aparte systemen betekent niet dat het niet nuttig zou zijn op voorhand na te denken hoe de afzonderlijke systemen op lange termijn op elkaar zullen aansluiten.

Naar de toekomst

In het kader van de digitalisering van de overheid pleit Jong N-VA er voor dat:

1. Vooraleer te spreken over digitalisering, dient de overheid na te gaan welke informatie ze opvraagt bij burgers en bedrijven en welke contacten met die burgers en bedrijven dan ook überhaupt nodig zijn. Overbodige rompslomp is uit den boze, administratieve vereenvoudiging het doel. Van elk contactmoment wordt een kosten/baten-analyse gemaakt. De overheid vraagt geen informatie op waarover ze zelf kan beschikken. Pas als hier aan voldaan is, kan de overheid informatie opvragen bij burgers en bedrijven en gebeurt dit best in digitale vorm.

2. De belangrijkste richtlijnen voor papieren formulieren (hoofd met logo van de organiserende overheid, bepaling van de doelgroep, verwijzing naar regelgeving, uitleg over procedure, vermelding tijdslimiet, privacywaarborg, duidelijke taal, richtlijnen rond vraagstelling en keuzemogelijkheden, …) ook gelden voor digitale formulieren.

3. Het digitale medium biedt mogelijkheden om de klantvriendelijkheid te verhogen. Zo is het mogelijk

  • om automatisch te controleren of de antwoorden wel “mogelijk” zijn (binnen realistische grenzen);
  • om vragen die slechts in bepaalde gevallen ingevuld hoeven te worden (afhankelijk van de antwoorden op eerdere vragen) te verbergen of uit te grijzen;
  • om gegevens die reeds gekend zijn bij de overheidsdiensten vooraf in te vullen.

4. Voor langdurige processen moet de burger zoveel mogelijk de kans krijgen om de “stand” van het dossier op te volgen:

  • Een aanduiding van het stappenplan dat het dossier doorloopt, met aanduiding welke stappen reeds doorlopen zijn.
  • Een aanduiding van verwachte of gemiddelde doorlooptijden en termijnen in het dossier.
  • Zeker in het geval waarbij de verstreken termijn hoger oploopt dan de verwachte termijn: contactgegevens van de dienst waar het dossier “vast” zit.

5. Net zoals bij open data benadrukken we dat zoveel mogelijk informatie binnen de overheid, en alle informatie die naar buiten wordt gebracht (of dat nu het volledige publiek is dan wel een beperkt aantal burgers en rechtspersonen) in “niet-propriëtair” open formaten wordt beheerd, behandeld en opgeslagen: formaten waarover geen enkele entiteit exclusieve controle heeft, of waarvoor commerciële software van een specifieke leverancier noodzakelijk is.

6. Wat betreft de software maakt de overheid best zoveel mogelijk gebruik van vrije software.

7. Regelmatige evaluaties moeten zorgen voor een continue verbetering en procesinnovatie.

8. Jong N-VA vindt dat het argument privacy nu ook niet te ver moet worden doorgetrokken. Wanneer informatie (bijvoorbeeld camerabeelden) personen identificeren die misdrijven begaan, dan kan dat als bewijsmateriaal dienen, ook valt het bewijzen van die specifieke misdaad niet onder het oorspronkelijk opzet van het informatiesysteem.

9. Overheidsdiensten en -instellingen moeten net als privé-instellingen met de nodig omzichtigheid met persoonlijke gegevens omspringen.

Databanken met persoonlijke gegevens moeten goed beveiligd worden; ook elektronisch dataverkeer waarbij systematisch persoonlijke gegevens worden uitgewisseld hoort versleuteld doorgestuurd te worden.

  • Ambtenaren kunnen enkel die persoonlijke gegevens inkijken die nodig zijn voor de uitvoering van hun taken. Er moet voldoende controle en opvolging zijn op wie toegang heeft tot welke databank. Er moeten uniforme sanctieregels opgesteld worden voor ambtenaren die gegevens opvragen waartoe ze niet gemachtigd zijn.
  • Net zoals bij prive-organisaties heeft de burger het recht ook van overheidsdiensten te weten te komen:

– of de dienst gegevens over hem bijhoudt

– in begrijpelijke vorm, welk soort gegevens dat zijn

– de reden en de logica van elke geautomatiseerde verwerking van die gegevens

– inzagemogelijkheid

  • De burger heeft het recht:

– onjuiste gegevens te verbeteren

– wanneer toelating nodig was, die toelating weer in te trekken

– informatie te laten verwijderen, als er geen wettelijke basis is waarop ze zonder toelating mag worden bijgehouden. 

Commissie 2: O&O

Inhoud

  • Algemene inleiding
  • Tekst 1: GGO’s
  • Tekst 2: Stamcelonderzoek en klonen
  • Tekst 3: Proefdierenonderzoek
  • Tekst 4: Nanotechnologie
  • Tekst 5: Industriële innovatie

Algemene inleiding

Het ontbreken van natuurlijke grondstoffen in Vlaanderen, maakt dat kennis en innovatie één van de belangrijkste exportproducten zijn. Het is daarom van zeer groot belang voor de Vlaamse economie dat er ruimte gecreëerd wordt voor onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technologieën.

De overheid speelt hierin een centrale rol. Enerzijds zorgt zij voor financiële ondersteuning van het fundamentele onderzoek. Anderzijds bakent zij het speelveld af waarin de wetenschappers hun activiteiten kunnen ontplooien. De overheid speelt deze rol door het uitvaardigen van regels en het vaststellen van kwaliteitsnormen. Het probleem met innovatief onderzoek is echter dat de regelgeving doorgaans achter loopt op de wetenschappelijke vooruitgang. Niet zelden botst men bij innovatief onderzoek op ethische en wettelijke grenzen.

Wetenschappers zullen steeds proberen die grenzen breder te maken, met als belangrijkste argumenten de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek en de aangeboren nieuwsgierigheid van de mens. Het is de taak van de samenleving en de beleidsmakers om ervoor te zorgen dat de grenzen van het wetenschappelijke speelveld niet zonder meer verlegd worden.

Men moet in vraag durven stellen of elke onderzoeksvraag ook echt een antwoord vereist. Dagelijks leest men immers berichtgeving over wetenschappelijk onderzoek waarvan men zich kan afvragen welke de maatschappelijke relevantie van de verkregen inzichten is. Niet zelden werd dat onderzoek gefinancierd met overheidsgeld. In ruil daarvoor zou, hetzij op korte termijn, hetzij op lange termijn, een maatschappelijke meerwaarde verwacht mogen worden.

Wetenschappelijk onderzoek kost immers geld, veel geld. Enerzijds financiert de bedrijfswereld voor een aanzienlijk gedeelte de onderzoeksprojecten die een reële kans bieden op het ontwikkelen van voor de markt interessante producten of technieken. Anderzijds pompt ook de overheid jaarlijks een niet onaardig bedrag in wetenschappelijk onderzoek. Te vaak gaan ook hier de projecten die het meeste kans bieden op een industriële toepassing, met de grootste sommen lopen.

We kunnen ons de vraag stellen of de overheid zich niet beter tot taak zou stellen het meer fundamentele, primaire onderzoek te steunen. Men kan immers oordelen dat producten of technieken die voor commercialisering vatbaar zijn, vroeg of laat toch door de industrie zullen worden opgepikt.

Visie

Jong N-VA ziet de Vlaamse universiteiten als spil in het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. De overheid speelt een belangrijke rol als geldschieter voor dit onderzoek. Marktgericht onderzoek gebeurt in hoofdzaak door en in samenwerking met de industrie, die hiervoor ook het merendeel van de financiële middelen aanlevert.

 Jong N-VA streeft naar een administratieve vereenvoudiging voor de aanvraag van deze subsidies.

Jong N-VA wil het fiscaal klimaat hervormen en via deze weg onderzoek en ontwikkeling stimuleren.

 Genetisch Gemanipuleerde Organismen (GGO’s)

Analyse

Gentechnologie is een onderwerp dat vreemde reacties bij de mensen losweekt. Het debat over ggo’s werd vorige zomer terug in de kijker geplaatst door het ‘Field Liberation Front’ dat een veld met genetische gewijzigde aardappelen in Wetteren met geweld wilde vernietigen. De reacties die volgden varieerden van een felle verdediging van ggo’s tot een voorzichtige verdediging, met hier en daar een enkele afwijzing.

We zetten enkele tegengestelde visies op een rijtje:

Ecologische bezwaren:

Contra

Ggo’s kunnen gezien worden als een bedreiging voor het milieu. Ze werken grootschalige monoculturen in de hand, wat ook tot bodemuitputting kan leiden. Gronden worden niet meer diep bewerkt en worden zo gevoeliger aan schimmels, waardoor meer sproeistoffen nodig zijn en meer milieuschade wordt aangericht. Rassen en voedselgewassen verliezen dan hun natuurlijke biodiversiteit en daarmee ook hun belangrijkste weerstand. Ook worden er soms meer sproeistoffen gebruikt met een onvoorspelbaar effect op water en is er het risico van resistente supergewassen. Verder is er het gevaar van contaminatie van het ene veld op het andere door bestuiving.

Pro

Hier wordt dan tegenin gebracht dat dit alles niet zozeer het gevolg is van de methode van genetische manipulatie zelf – zoals sommigen stellen – maar van een foute toepassing ervan. Wetenschappers wijzen erop dat het gebruik van ggo’s immers ook vaak kunnen leiden tot een vermindering van insecticiden. Uit een grootschalig Brits onderzoek blijkt dat er in velden met genetisch gewijzigde maïs juist meer onkruiden en insecten voorkomen dan bij klassieke teelt.

Socio-economische bezwaren

Contra

Door een systeem van koppelverkoop, waarbij zaaigoed dat ongevoelig is voor een bepaald pesticide en dit pesticide zelf samen te verkopen, maken grote multinationals – zoals Monsanto – boeren vaak van zich afhankelijk. Een uitgekiende strategie van patenten versterkt dit effect, waarbij boeren in bijvoorbeeld Zuid-Amerikaanse landen verplicht worden elk jaar opnieuw bij de grote zaadbedrijven ggo-zaad te kopen om hun inkomsten op peil te houden. Ook bij ons vragen universiteiten en bedrijven vooral patenten aan op toepassingen die dienen om de opbrengsten van de landbouw in de geïndustrialiseerde landen op te drijven. Volgens sommigen lijkt het dan alsof de wetenschap en de industrie haar biotechnologisch onderzoek louter legitimiteit wil geven door het te overgieten met een humanitair sausje.

Pro

Daar wordt dan weer tegenin gebracht dat het net de strenge wetgeving is, waardoor de ontwikkeling van ggo’s zo duur is geworden, dat men enkel nog met de steun van grote multinationals een ggo op de markt kan brengen.

Ethische bezwaren

Contra

Een argument dat soms gehoord wordt is dat ggo’s niet natuurlijk zijn. Voedsel is voor ons bijzonder belangrijk en de verdenking van manipulatie wekt dan ook vaak een existentiële achterdocht op ten aanzien van ons voedsel.

Pro

Wat in deze achterdocht soms vergeten wordt, is dat biopolitiek niet nieuw is. Hooguit heeft de gentechniek haar nieuwe mogelijkheden gegeven. De mens is altijd al dompteur en teler van de natuur geweest, in de niet al te verre toekomst zullen we dat oneindig veel doeltreffender kunnen zijn. In die zin zijn ggo’s een voortzetting van een industriële landbouw die sterk afhankelijk is van kunstmeststoffen en chemische bestrijdingsmiddelen. Toch is dit maar een half antwoord. De gentechniek geeft ons enkele radicaal nieuwe mogelijkheden die even angstaanjagend als fascinerend zijn.

We zullen genenbanken kunnen ontwikkelen waar gepatenteerde eigenschappen te koop zijn, we zullen de genetische code van ons voedsel zelf kunnen bepalen. Het is net hierdoor dat de gentechniek volgens de Amerikaanse filosoof Ronald Dworkin terecht een diepe angst losmaakt bij de mens, die voortkomt uit de diep gewortelde vrees dat we ons ‘houvast,’ de kennis van goed en kwaad zouden kunnen verliezen.

In plaats van deze angsten al te snel af te doen als een irrationele vorm van verzet van domme dorpelingen tegen een vooruitgang die elke weldenkende mens als gegeven beschouwt, zou men ze beter aangrijpen om de discussie te voeren over de kern van de kwestie. Niet iedereen die protesteert tegen ggo’s wil automatisch terug naar een tijdperk van onwetendheid, sommigen willen vooral weten op basis waarvan we in de toekomst zullen bepalen wat een geslaagd exemplaar is en wat niet.

Visie

Op dit moment zijn de voorwaarden om in België aan ggo-onderzoek te doen zeer streng. Alles wordt geval per geval bekeken, door zowel academici als politici, en bij elk onderzoek dient er rekening te worden gehouden met de omgevingsimpact. Het onderzoek en het telen van genetisch gemanipuleerde gewassen dient in de toekomst ook met de nodige voorzichtigheid benaderd te worden, d.w.z. met aandacht voor de biodiversiteit.

Opnieuw hoeft het misbruik van ggo’s geen argument te vormen tegen ggo’s zelf. Anders dan bij hybride rassen, is er bij ggo’s in principe geen enkele reden waarom het niet zou kunnen worden uitgezaaid. Het is de taak van de overheid om een bepaalde politiek te voeren waarbij grote zaadfirma’s nog steeds gestimuleerd worden om aan nieuw onderzoek te doen, zonder dat dit hoeft te leiden tot monopoliseringen. Verder moeten wetenschappers gestimuleerd worden om aan onderzoek te doen dat tot een sterkere en betere landbouw kan leiden, mét oog voor de bredere sociaaleconomische context waarbinnen zij werken en leven. Vlaanderen is inzake biotechnologie nog steeds top-3 in de wereld,  het is belangrijk dat we minstens trachten die positie te behouden.

Naar de toekomst

1. Ggo’s kunnen een belangrijke bijdrage vormen aan de landbouw, hun waarde in het oplossen van voedsel- en milieuproblematiek moet benut worden.

2. Ggo’s zijn echter niet ongevaarlijk. Jong N-VA pleit ervoor dat het onderzoek naar ggo’s blijvend streng gecontroleerd wordt door de Vlaamse overheid en/of de Europese Unie, zonder dat dit de efficiëntie van het onderzoek in gevaar brengt of de prijzen ervan omhoog jaagt.

3.Het telen van ggo’s dient in de gaten te worden gehouden door de Vlaamse overheid en/of de Europese Unie, om monoculturen en verlies van biodiversiteit te vermijden.

4. We erkennen dat Europese licenties noodzakelijk zijn om de zaadfirma’s goed te laten renderen, toch moet de overheid een sociale politiek voeren waardoor boeren vrij kunnen kiezen tussen ggo-zaaigoed en het klassieke zaaigoed.

5. Jong N-VA is tegen het patenteren van genen, onderzoek naar GGO’s kan ook gestimuleerd alternatieve systemen zoals subsidies.

6. Jong N-VA pleit voor de vrije keuze van de landbouwer om zaaigoed en pesticiden apart aan te kopen.

7. Jong N-VA is voorstander van de verplichte, objectieve en transparante etiquettering van ggo’s op voedingswaren.

 

Stamcelonderzoek & kloneren

Analyse

Vanuit de al eerder aangehaalde vrees dat de mens zich als een almachtig heerser over de natuur zou gaan gedragen, is er ook heel wat weerstand tegenover stamcelonderzoek. De wetenschappelijke kennis is inmiddels zover gevorderd dat de mens in staat is levende organismen eenvoudig te kopiëren. Gecombineerd met genetische manipulatie kan men op die manier organismen creëren met preferabele kenmerken, met als extreemste voorbeeld designer babies.

Er moet om te beginnen een onderscheid gemaakt worden tussen het kloneren voor onderzoeks- en therapeutische doeleinden enerzijds, en het kloneren voor reproductieve doeleinden anderzijds.

Therapeutisch klonen heeft niet de bedoeling een nieuw organisme te creëren. Men kopieert (een deel van) het genoom van een organisme naar een leeggemaakte eicel. De gefuseerde cel zal dan ontwikkelen tot een blastocyt. Men noemt deze techniek somatische celkerntransplantatie. Uit de ontstane blastocyt kan men stamcellen isoleren die kunnen gebruikt worden voor verder onderzoek of voor therapeutische doeleinden (bvb. zelftransplantatie).

Reproductief klonen heeft wel de bedoeling te resulteren in een nieuw organisme. Het nieuwe organisme is genetisch identiek aan het organisme dat als donor heeft gediend voor het genetisch materiaal. Deze techniek is om ethische redenen erg omstreden. Reproductief klonen begint eveneens via somatische celkerntransplantatie. Wanneer men vervolgens de blastocyt inplant bij een draagmoeder, zal het embryo zich na verloop van tijd ontwikkeld hebben tot een volwaardig organisme. Het bekendste voorbeeld van reproductief klonen is het schaap Dolly, geboren in 1996.

Via reproductief klonen zou men kunnen verhinderen dat ziektes overgeërfd worden door het kind ‘gezonde’ genen mee te geven. Reproductief klonen kan een oplossing zijn om aan de kinderwens van onvruchtbare ouders te voldoen. Men kan via deze techniek eveneens een zogenaamde saviour sibling creëren: een broertje of zusje dat dienst kan doen als stamceldonor. Tot slot zou men via reproductief klonen een organisme kunnen creëren dat bepaalde gewenste eigenschappen bezit (bvb. haarkleur).

Tegenstanders van reproductief klonen kanten zich vaak ook tegen therapeutisch klonen, hetgeen zij slechts als een opstapje zien naar het voor hen onaanvaardbare reproductief klonen.

Niet alleen het uiteindelijke resultaat van het kloneren ligt onder vuur: ook de manier waarop het nodige (genetisch) materiaal verkregen wordt, is erg omstreden. Een overzicht:

 

Stamcellen kunnen worden ingedeeld op basis van hun oorsprong:

  • Embryonale stamcellen: gecollecteerd uit prille embryo’s
  • Foetale stamcellen: gecollecteerd uit geaborteerde foetussen
  • Neonatale stamcellen: gecollecteerd uit navelstrengbloed
  • Volwassen stamcellen: gecollecteerd uit het menselijk lichaam
  1. Embryonale stamcellen

Embryonale stamcellen zijn cellen die gecollecteerd worden uit blastocyten. Een blastocyt ontstaat 4 à 5 dagen na de bevruchting van de eicel en bestaat uit een inner cell mass (ICM), omgeven door een laag trophoblastcellen. Het is precies die ICM waarin wetenschappers geïnteresseerd zijn wanneer ze op zoek zijn naar embryonale stamcellen.

Wanneer de ICM gecollecteerd wordt, betekent dit onvermijdelijk het einde voor de blastocyt. Het embryo zal zich niet verder kunnen ontwikkelen. Daarin ligt de kern van de moeilijke ethische discussie over het al dan niet toelaten dat embryonale stamcellen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek.

Tot nu toe worden embryonale stamcellen vooral gecollecteerd uit “restembryo’s”: de embryo’s die men heeft gecreëerd voor in vitro fertilisatie (IVF), maar die niet zullen worden ingeplant. Deze embryo’s zullen dus sowieso vernietigd worden.

De vraag die men zich moet stellen, is of embryo’s reeds als persoon beschouwd kunnen worden, en dus ook als dusdanig beschermd dienen te worden. Puur wetenschappelijk gezien, is een embryo slechts een cluster cellen, die op zichzelf niet levensvatbaar is.

Embryonale stamcellen hebben twee belangrijke kenmerken. Ten eerste zijn ze pluripotent. Dit wil zeggen dat de cel kan differentiëren tot eender welk celtype: vaatcellen, huidcellen, zenuwcellen, enz. De mogelijkheden zijn dus onbeperkt. Ten tweede zijn embryonale stamcellen in staat om – onder de juiste condities uiteraard – zichzelf ongelimiteerd te propageren. Dit maakt hen tot gedroomde cellen voor zowel wetenschappelijk onderzoek als voor therapeutische doeleinden.

  1. Foetale stamcellen

Foetale stamcellen vindt men terug in de weefsels van foetussen. Na een abortus kan men deze stamcellen isoleren uit de onvolgroeide organen van de foetus. 

  1. Neonatale stamcellen

Het navelstrengbloed bevat hematopoietische stamcellen (HSC). Dit zijn de voorlopers van de verschillende types bloedcellen. Deze stamcellen kunnen gebruikt worden om bloedziekten zoals leukemie te behandelen. Uit het navelstrengbloed worden echter onvoldoende stamcellen gerecupereerd om een volwassen patiënt te kunnen behandelen.

Rond het bewaren van navelstrengbloed woedt eveneens een hevige discussie. Momenteel wordt het navelstrengbloed bewaard door commerciële bedrijven. Deze bedrijven geven het navelstrengbloed niet vrij voor het publiek. De bewaarde stalen worden enkel aangewend voor persoonlijk gebruik door de patiënt van wie het navelstrengbloed afkomstig is. Dit verzekert uiteraard dat de stalen met zekerheid beschikbaar zijn op het ogenblik dat de patiënt deze nodig heeft. De opslag van navelstrengbloed in een privébank is duur.

Een publieke navelstrengbloedbank heeft het voordeel dat de stalen beschikbaar zijn voor al wie een therapie op basis van neonatale stamcellen nodig heeft. De stalen worden getypeerd en grondig gescreend voor virale of bacteriële besmettingen. Het nadeel is natuurlijk dat het risico bestaat dat een donor niet meer over het eigen navelstrengbloed kan beschikken op het ogenblik dat hij of zij dit nodig heeft. Al tonen wetenschappelijke studies aan dat het therapeutisch zelfs beter zou zijn om stamcellen te ontvangen van een donor wiens weefselcompatibiliteit niet 100% is.

  1. Volwassen stamcellen

Volwassen stamcellen komen voor in het lichaam van elke mens. Het zijn ongedifferentieerde cellen, die door het lichaam worden aangewend om afgestorven cellen te vervangen.

Net als embryonale stamcellen zijn de volwassen stamcellen in staat om ongelimiteerd te delen. Het grote verschil ligt in het feit dat volwassen stamcellen weefselspecifiek zijn en zodoende niet kunnen differentiëren tot een ander celtype. Met andere woorden: uit een stamcel in het beenmerg zal men geen huidcel kunnen maken.

Onderzoek op volwassen stamcellen is minder controversieel omdat ze gecollecteerd kunnen worden uit het weefsel zonder dat daarvoor een organisme of een orgaan vernietigd moet worden.

  1. Geïnduceerde pluripotente cellen (iPS cellen)

Een relatief nieuwe techniek is het induceren van pluripotente eigenschappen in “normale” cellen. Deze cellen krijgen daardoor de karakteristieken van een embryonale stamcel, zonder dat hiervoor een embryo geofferd dient te worden.

Er zijn ook risico’s verbonden aan het herprogrammeren van cellen. Bij vroegere technieken deed men een beroep op virale vectoren om wijzigingen aan te brengen in de genetische code van de cel. Daarbij bestaat het risico dat oncogene mutaties geïnduceerd worden. Onderzoek uit 2009 toont aan dat het herprogrammeren van cellen echter ook mogelijk is zonder in te grijpen in de genetische code van de cel. De zogenaamde piPS cellen (protein induced pluripotent stem cells) zijn een volwaardig alternatief voor embryonale stamcellen.

Visie

Zoals eveneens eerder aangehaald, hoeven excessen in het gebruik van de beschikbare technieken geen aanleiding te zijn tot een algeheel verbod. Stamcelonderzoek en bepaalde vormen van kloneren hebben wel degelijk een nuttige toepassing in onze moderne geneeskunde. Het zou zonde zijn om deze mogelijkheden onbenut te laten uit vrees dat men in obscure laboratoria aan een hedendaagse versie van Frankenstein zou werken.

 Jong N-VA is een grote voorstander van medische vooruitgang en het onderzoek naar nieuwe technieken om deze vooruitgang te realiseren. Het moet echter mogelijk zijn om bepaalde, controversiële, technieken streng te reglementeren of zelfs te verbieden.

Over klonen en stamcelonderzoek bestaan de wildste verhalen en verwachtingen. Een open debat, los van dogma’s, met objectieve en correcte argumenten moet mogelijk zijn.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA is niet gekant tegen het gebruik van embryonale stamcellen, afkomstig uit in vitro behandelingen. De alternatieve piPS cellen verdienen evenwel de voorkeur.

2. Jong N-VA is gekant tegen het aborteren van foetussen enkel en alleen met het oog op het oogsten van foetale stamcellen.

3. Jong N-VA pleit voor de oprichting van een nationale, publieke navelstrengbloedbank, mits de oorspronkelijke donor een gedeelte van de navelstreng voor zichzelf kan vrijwaren.

4. Jong N-VA wijst reproductief klonen resoluut af.

Proefdieronderzoek

Analyse

Het gebruik van dieren voor wetenschappelijke proeven is erg controversieel. Dieren zijn immers levende wezens, die gevoelig zijn voor stress en pijn kunnen voelen. Tegenstanders van proefdieronderzoek vinden het dan ook onaanvaardbaar dat de mens dieren bewust laat lijden. Voorstanders pleiten dan weer dat het onderzoek op proefdieren nieuwe inzichten brengt, die de mensheid vooruit kan helpen.

Het debat tussen voor- en tegenstanders begint eigenlijk met één vraag: is een mens meer waard dan een dier? Wij beantwoorden die vraag positief. Door zijn cognitieve ontwikkeling staat de mens aan de top van de evolutie en is hij erin geslaagd andere organismen te onderwerpen. Maar dat betekent niet dat mens geen respect moet hebben voor andere levende wezens.

De mens moet dan ook steeds proberen de impact van zijn handelen op andere organismen zoveel mogelijk te beperken. Als de mens een dier moet doden of behandelen, dient dit op een efficiënte en pijnloze manier te gebeuren. We denken daarbij bijvoorbeeld aan de onverdoofde biggencastratie; een praktijk die door Jong N-VA ten stelligste wordt afgekeurd.

Vanuit dat perspectief dient men ook om te gaan met proefdieronderzoek. Maar eerder dan een algemeen verbod uit te vaardigen, willen wij stimuleren om na te denken over de manier waarop aan proefdieronderzoek wordt gedaan, welke verbeteringen er kunnen aangebracht worden en welke alternatieven er voorhanden zijn.

Proefdieronderzoek is vandaag een essentieel onderdeel van wetenschappelijk onderzoek. Het is pas via het uitvoeren van proefdierexperimenten dat wetenschappers inzicht kunnen verwerven in complexe biologische processen op het niveau van het organisme. Die inzichten leiden dan weer tot verfijnde, betere behandelingen van uiteenlopende aandoeningen. Proefdierexperimenten worden door de overheid in vele gevallen zelfs geëist vooraleer een klinische handeling goedgekeurd wordt.

Dat betekent ook dat proefdieronderzoek reeds streng gereglementeerd wordt vanuit de overheid. De wet stelt dat dieren alleen mogen worden gebruikt als er geen andere manier is om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Dierenwelzijn dient maximaal te worden gerespecteerd en onderzoekers worden verplicht te kiezen voor het proefdiermodel met de laagst mogelijke bewustzijnsgraad. Nodeloos lijden dient ten alle kost vermeden te worden en het aantal gebruikte dieren moet zo klein mogelijk gehouden worden.

Visie

Zolang alternatieve onderzoeksmethoden de resultaten bekomen uit proefdieronderzoek onvoldoende benaderen, zullen proefdierexperimenten een essentieel deel uitmaken van wetenschappelijk onderzoek. Het is daarom van belang dat een afdoende wettelijk kader gecreëerd wordt, waarin dierenwelzijn centraal staat.

Met betrekking tot proefdierexperimenten dient men uit te gaan van het principe van de 3 V’s: verminderen, verfijnen en vervangen.

  • Verminderen: het aantal dieren in een proef wordt zo laag mogelijk gehouden.
  • Verfijnen: uit één proef moet zoveel mogelijk informatie worden gehaald. Het leed voor de dieren dient beperkt te worden tot het absolute minimum.
  • Vervangen: waar mogelijk worden alternatieve proeven aangewend.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA meent dat het gebruik van proefdieren in wetenschappelijk onderzoek kan. Dat onderzoek moet echter goed gereguleerd en gecontroleerd worden.

Nanotechnologie

Analyse

Gelijkaardige bezwaren als voor genetisch gemanipuleerde organismen worden geuit tegen nanotechnologie. Toepassingen die gebruik maken van nanodeeltjes worden nu reeds wijd verspreid in de samenleving, vaak zonder dat men een grondige kennis heeft van de mogelijke impact op mens en natuur.

Nanotechnologie is de technologie die gebruik maakt van zeer kleine deeltjes materie: een miljoenste van een millimeter groot. Materie blijkt op die schaalgrootte eigenschappen te hebben die ze op grotere schaal niet vertoont, zoals bijvoorbeeld betere geleiding of betere oplosbaarheid. Die uitzonderlijke eigenschappen maken nanodeeltjes tot gedroomde componenten in de cosmetica, chemie, auto-industrie, informatica, geneeskunde, landbouw en voedingsindustrie.

Visie

Vooral toepassingen in die laatste domeinen nopen ons tot de nodige voorzichtigheid en terughoudendheid. Net doordat nanodeeltjes zo klein zijn, dringen ze immers makkelijk door tot diep in de lichaamsweefsels. Door hun verhouding massa-oppervlak reageren ze tevens veel heviger en sneller met biologische moleculen. Het is daarom van primordiaal belang om op voorhand de mogelijke risico’s bij blootstelling aan nanodeeltjes te onderzoeken.

Helaas wringt daar al eens het schoentje. Uit geldgebrek en door het ontbreken van de nodige regelgeving, kunnen nanopartikels snel hun weg vinden in dagdagelijkse gebruiksproducten. Dit terwijl wetenschappers actief in het nanotechnologisch onderzoek zelf smeken om een eenduidige regelgeving.

Bij nanotechnologisch onderzoek moet ook het veiligheids- en milieuaspect van de betreffende technologie opgenomen worden. Dit moet ook door de overheden opgelegd worden (via IWT, FWO, enz…) Deze veiligheidsinformatie moet vrij beschikbaar zijn indien de toepassing/technologie op de markt komt.

Men maakt best geen onderscheid tussen nanotechnologische en andere producten bij de behandeling van de veiligheids- en milieuaspecten omdat het begrip ‘nanotechnologie’ niet strikt te definiëren is en een grens steeds arbitrair is. Van deze grenzen kan gebruikt gemaakt worden om wetten en regels te omzeilen. Men behandelt deze gevallen best zoals alle andere chemische mengsels waarvan de effecten op mens, dier en milieu niet volledig gekend zijn. Net zoals bij chemie zijn er oneindig veel soorten mengsels/producten mogelijk.

De regels/wetten worden best afgestemd per toepassingsgebied (geneesmiddel, voeding,…). Voor geneesmiddelen moeten de huidige hoge eisen ook volstaan om ‘nanotechnologische’ geneesmiddelen te kunnen garanderen. Waarbij er zeker ook aandacht moet zijn voor lange termijn effecten. Voor alle toepassingen waar er direct contact is met mens, dier of milieu moeten de veiligheidsaspecten gekend zijn en beschikbaar zijn voor overheden en consumenten.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA vraagt een duidelijke vermelding op het label van producten die nanopartikels bevatten.

2. Jong N-VA pleit voor een strenge controle en regulatie vooraleer producten met nanopartikels op de markt kunnen komen.

Industriële innovatie

Analyse

Innovatie is meer dan ooit de manier om als bedrijf een stap vooruit te zetten. Waar vroeger productie- en leveringstijden en grondstof- en energieprijzen de belangrijkste pijlers waren om de concurrentiepositie van een onderneming te versterken, is innovatie in de ruime zin van het woord meer dan ooit een noodzaak om zich als bedrijf te onderscheiden in efficiëntie, kwaliteit, duurzaamheid en betrouwbaarheid.

In de industrie wordt de term innovatie vooral gehanteerd in het kader van de ontwikkeling van nieuwe productieprocessen, kwaliteitssystemen, arbeidsorganisatie, e.d. Eenvoudige zaken zoals zuiveringsinstallaties voor rookgassen tot grote projecten zoals warmte-integratie binnen een chemische productie-installatie worden beschouwd als innovaties.

De industrie wordt in dit innovatieproces structureel en financieel ondersteund door allerhande instellingen. Wij zetten de belangrijkste ervan op een rijtje.

Ondersteuning

Op Vlaams niveau zijn er enkele belangrijke spelers die voor ondersteuning zorgen op vlak van innovatie:

  • VITO (Vlaamse instelling voor technologisch onderzoek)
  • IWT (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie)
  • VRWI (Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie)
  • FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek)

Op Europees vlak worden strategieën ontwikkeld door de Europese commissie. Het belangrijkste adviesorgaan hierbij is de European Research Area Board (ERAB). De ERAB omvat specialisten uit de industrie, wetenschapswereld en maatschappelijke groepen. De Europese commissie beoogt zo onderzoek en ontwikkeling (O&O) op een gecoördineerde en uniforme manier te steunen op domeinen waar dit nodig wordt geacht, zoals klimaatverandering en voedselproblematiek.

In 2007 werd door de Expertgroep voor de Doorlichting van het Vlaams Innovatie-Instrumentarium, onder leiding van professor dr. Luc Soete, het zogenaamde Rapport Soete opgesteld. Dit rapport bevat een doorlichting van het complexe innovatie-instrumentarium en kan worden gebruikt als hulpmiddel om het innovatiebeleid aan te passen.

Er worden in het rapport 19 aanbevelingen gedaan over het volledige Vlaamse innovatie-instrumentarium, gaande van specifieke aanbevelingen over bepaalde instellingen tot voorstellen om hervormingen door te voeren in het onderwijs. Samengevat zijn de aanbevelingen van het rapport Soete:

  1. Een langetermijnbeleidstrategie inzake innovatie en wetenschapsbeleid is noodzakelijk.
  2. Het Vlaams innovatie-instrumentarium is volledig maar complex, ondoorzichtig en weinig gebruiksvriendelijk.
  3. Het Vlaams innovatie-instrumentarium heeft nood aan evaluatie- en controlemechanismen.
  4. Het innovatietraject is toe aan verruiming en internationalisering.
  5. Het Vlaams innovatie-instrumentarium moet worden aangepast aan de specifieke vragen en noden van de KMO’s.

 Cijfers en doelstellingen

  • Het IWT beschikt volgens de begroting over een jaarbudget van ongeveer 250 miljoen euro in 2011. De laatste jaren ging om en bij de helft van het geld naar bedrijfsprojecten.
  • De leden van Industrie Vlaanderen vertegenwoordigen ongeveer 2 miljard euro aan uitgaven in O&O.
  • 80% van de private uitgaven voor O&O komen vanuit de industrie. Daarnaast gaat een deel van de uitgaven ook naar het financieren van projecten in onderwijsinstellingen.
  • Bijna de helft van de totale O&O-uitgaven in de privésector komt vanuit de sector chemie en life sciences.
  • Op Europees niveau wordt onderzoek en innovatie gesteund via het zevende kaderprogramma 2007-2013 (KP7). Het gaat hier over een budget van 50,5 miljard euro.
  • Het Pact 2020 van Vlaanderen in Actie (ViA) voorziet dat 1% van het BBP wordt geïnvesteerd in innovatie in 2020. Als doelstelling wil de Vlaamse overheid tegen 2014 al minstens 1% halen (200 miljoen euro meer dan in 2011). Samen met de industrie wordt gestreefd naar 3% van het BBP.
  • Tegen 2020 wil Vlaanderen tot de top 5 van de Europese regio’s behoren wat betreft eco-innovatie.

Visie

Jong N-VA vindt het belangrijk dat de overheid op een efficiënte manier met haar middelen omspringt. Bij elke instelling die wordt opgericht, moet het nut en de meerwaarde voldoende aangetoond worden, in samenspraak met het bedrijfsleven en het middenveld.

Het wetenschaps- en innovatie instrumentarium moet permanent geëvalueerd worden. Overlappingen moeten weggewerkt worden, overbodige instellingen moeten afgeschaft of gefuseerd worden met de andere instellingen. Hierbij moet het Rapport Soete als leidraad gebruikt worden.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA pleit voor een grondig gebruik van het rapport Soete in de ontwikkeling van de beleidsstrategie in het domein Innovatie.

2. Jong N-VA pleit voor de verdere versterking van een Europees draagvlak voor industriële innovatie voor grensoverschrijdende thema’s en wil deze Europese strategieën verder geïmplementeerd zien op lokaal niveau.

3. Jong N-VA pleit voor de volledige overheveling van alle federale wetenschapsinstellingen naar de deelstaten.

4. Jong N-VA wil een goede informatiedoorstroming van de bestaande subsidiekanalen, zowel op Vlaams niveau als op Europees niveau.

5.  Jong N-VA pleit voor een verdere vereenvoudiging en uniformisering van het Vlaams innovatie-instrumentarium. Door een duidelijke afbakening van de taken en samenwerking of fusie tussen de agentschappen waar dat mogelijk is, moet de Vlaamse overheid erin slagen haar innovatiebeleid effectiever en efficiënter te maken. Eenzelfde minister voor zowel economie als innovatie werkt de administratieve vereenvoudiging in de hand.

6. Jong N-VA wil dat Vlaanderen een voortrekkersrol speelt in Europa op het vlak van innovatie. Bedrijven moeten gestimuleerd worden over de grenzen heen samenwerkingen op te zetten. Het beleid van de Vlaamse overheid moet erop gericht zijn de internationale samenwerking te faciliteren. Het plan Vlaanderen in Actie (ViA) is daarin te vaag.

7. Het Vlaamse innovatiebeleid moet ook oog hebben voor de kleinere spelers op de markt: de vele KMO’s die, vaak als spin-off verbonden aan een universiteit, op kleine schaal zeer innovatieve projecten uitvoeren. Deze kleinere bedrijven zijn, meer dan de industriële reuzen, immers afhankelijk van overheidssteun.

8. Jong N-VA pleit voor gerichte, in de tijd beperkte projectsubsidies voor bedrijven die innovatieve initiatieven nemen, eerder dan hen hiervoor extra fiscale voordelen te bieden.

9.  Jong N-VA vindt dat de overheid het goede voorbeeld moet geven om de vraag naar innovatieve producten en diensten aan te zwengelen. Van het budget dat jaarlijks uitgegeven wordt aan aanbestedingen door overheden en overheidsinstellingen moet een bepaald (klein) percentage gaan naar nieuwe producten of diensten, of nieuwe bedrijven.

 Commissie 3:Sport en vrije tijd

  • Tekst 1: Innovatie in de topsport
  • Tekst 2: Gaming          
  • Tekst 3: Thuiswerk

Innovatie in de topsport

Analyse

In een steeds groter wordende drang naar records, topprestaties, zeges en eeuwige glorie grijpen sporters al sinds jaar en dag naar innovatieve hulpmiddelen. Sommige van deze hulpmiddelen zijn legaal (pakweg een sneller zwempak of een aerodynamische helm), sommige van deze hulpmiddelen zijn uiteraard verboden. Die laatste categorie zijn dan vooral de medische hulpmiddelen. De discussie over hoe ver de innovatie in de sportsector mag gaan, laait af en toe in alle hevigheid op. Denken we maar aan de commotie na de onterecht afgekeurde goal van Frank Lampard op het WK voetbal 2010. Technologische hulpmiddelen hadden daar veel discussie kunnen voorkomen.

De discussie over technologische hulpmiddelen en innovatie in de sportsector is een belangrijke discussie. In die wereld gaat steeds meer geld om, zodat eerlijkheid en correctheid een heel belangrijk gegeven is.

In verschillende sporten maakt men al gebruik van technologische hulpmiddelen. Een bloemlezing.

Zwemmen

  • De tijdsregistratie is dankzij de technologische vooruitgang steeds nauwkeuriger.
  • Zwempakken zorgen voor meer stroomlijning in het zwembad zelf, waardoor enkele jaren terug het ene wereldrecord na het andere sneuvelde. De full body zwempakken zijn intussen door de FINA aan strengere regels onderworpen .

Atletiek

  • Ook hier staat de tijdsregistratie alsmaar meer op punt.
  • De atletiekwereld was misschien wel de getuige van het meest bekende sportinnovatief concept ooit. Toen Dick Fosbury als eerste achterwaarts over de lat sprong bij het hoogspringen werd hij uitgelachen. Ondertussen doet iedereen het. Het is het teken dat innovatie niet steeds met technologische vooruitgang te maken heeft.

Voetbal

  • Voetbal is de sector die tot op vandaag vooral gespaard blijft van technologische innovaties.
  • Als er in het voetbal al innovatief gedacht wordt, is het met concepten voor (ver)nieuw(d)e competitieformules of met het inzetten van extra scheidsrechters. Technologische hulpmiddelen worden tot op vandaag nog steeds geweerd door de FIFA. Enige wereldvreemdheid is de organisatie trouwens nooit vreemd geweest.

Tennis

  • Het tennis staat wel open voor modernisering en technologie. Sinds enkele jaren is het Hawk Eye systeem in voege. En hoewel af en toe gecontesteerd (vooral door spelers die vaak ongelijk krijgen, zoals Roger Federer) zorgt het systeem voor minder discussies over betwistbare punten.

Wielrennen

  • Het wielrennen is vaak gebaat bij innovatie. De dood van Wouter Weylandt liet opnieuw zien dat wielrennen een gevaarlijke sport is waar veiligheid op de eerste plaats moet komen. Wielrenners zijn enkel beschermd door een helm en moeten van de gevaren op de hoogte gehouden worden.
  • In die zin is de discussie over de oortjes zo belangrijk. De UCI wil geen oortjes meer in de iets kleinere wedstrijden omdat deze het spektakel zouden tegenhouden. De ploegen en de renners zijn vierkant tegen een verbod omdat oortjes vaak een hulpmiddel zijn voor de veiligheid en het inschatten van de koerssituatie; en geen belemmering van de aantrekkelijkheid van de koers. Dat voor dat laatste argument iets te zeggen valt, kunnen de Ronde Van Vlaanderen en Parijs-Roubaix bewijzen. Beide leverden topspektakel af, met oortjes.
  • Ook in het materiaal zijn er heel veel technologische vernieuwingen merkbaar. Aerodynamische helmen, futuristische kaders, trainen in windtunnels, …. Hoogtepunt van deze drang naar innoverend materiaal waren de aanvallen op het werelduurrecord door Chris Boardman en vooral Graeme Obree. Die laatste had een fiets gebouwd met onderdelen van een wasmachine. Alle verbeteringen ten spijt greep de UCI enkele jaren terug in en schrapte ze elk werelduurrecord dat gereden werd waarbij gebruik gemaakt werd van enige vorm van aerodynamisch materiaal. Op slag was Eddy Merckx ineens terug houder van het record, maar dat is hij intussen opnieuw kwijt.
  • Ook op vlak van parcoursbouw zoekt men naar vernieuwing. De Giro van 2010 en de Giro van 2011 zijn daar een schoolvoorbeeld van. Vernieuwing die echter vaak op het randje is, en af en toe er zelfs over. Sensatiezucht is vaak niet ver weg. Als er dan een dodelijk ongeval gebeurt, wordt de organisatie al snel met de vinger gewezen.
  • Het wielrennen is samen met het voetbal de sport waar de discussie over innovatie het hevigst wordt gevoerd. Maar in tegenstelling tot de voetbalwereld heeft de wielerwereld veel minder argwaan bij het nemen van innoverende maatregelen.

Schaatsen

  • Het schaatsen heeft de laatste jaren een enorme evolutie gezien in de toptijden, en dat allemaal door de invoering van de aerodynamische kleding en vooral de klapschaats.

Formule 1

  • Als er één sport is die bol staat van de vernieuwingen is het wel de Formule 1. Elk jaar zijn er enkele maatregelen die in de eerste plaats tot doel hebben ervoor te zorgen dat er meer spektakel is op de baan. In het midden van de jaren 90 werd in een ultieme drang naar veiligheid (na de dodelijke ongelukken van Ayrton Senna en Ronald Ratzenberger in Imola en het quasi dodelijke ongeluk van Karl Wendlinger twee weken erop in Monaco ) de basis gelegd voor de meer monotone jaren erna. De veiligheid was verhoogd, die operatie is geweldig succesvol verlopen. Het gevolg was echter veel minder spektakel op de baan.

Sinds enkele jaren zoekt de FIA naar middelen om, met een blijvend oog op de veiligheid, dit spektakel te verhogen. Met succes. Verstelbare achtervleugels, banden die minder lang meegaan, het verbieden van tankbeurten, systemen voor het opvangen van kinetische energie die vrijkomt bij het remmen, tractiesystemen … Ze hebben er allemaal voor gezorgd dat de afgelopen jaren in de F1 er weer iets te zien was.

Toch moet ook hier ervoor opgelet worden voor een overdreven drang naar sensatie. Het voorstel van Bernie Ecclestone om kunstmatig regen te creëren is ons inziens een brug te ver.

Visie

Sowieso merk je in de sportwereld een toegenomen drang naar vernieuwing. Die vernieuwing kan zich ook op een minder legale manier voordoen. De medische wereld staat niet stil en de stimulerende middelen zullen ook steeds gesofisticeerder worden. Dopinggebruik is van alle tijden, maar ook in deze wereld gaat steeds meer geld om met het oog op het verkrijgen van de laatste, vaak niet op te sporen, middelen.

Twistappel

Zoals reeds gezegd: in de sportwereld gaan steeds grotere bedragen om. We kunnen ons de vraag stellen of het allemaal nog wel ethisch verantwoord is om voetballers tot 200.000 euro per week te betalen. Het vrijemarktprincipe toont zich hier van zijn meest decadente kant. Grotere sommen geld impliceren automatisch ook grotere belangen. In die zin is het belangrijk om de discussie over innovatie en vernieuwing in de sport te houden.

Uit de voorbeelden hierboven blijkt immers dat innovatie en vernieuwing een invloed heeft op verschillende aspecten van de sport. Vaak helpt het de correctheid van de telemetrie vooruit, vaak maakt het de sportbeleving eerlijker, nog in andere situaties leidt het tot betere prestaties, en in nog andere gevallen helpt het om het spektakelniveau op te trekken. De vraag is natuurlijk hoe men daar tegen moet opkijken.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA is tegen alle vormen van illegale vernieuwing. Doping in de sport kan niet. Het gebruik van verboden prestatiebevorderende middelen in de sport kan niet. Meer aandacht moet worden besteed aan het onderzoek naar nieuwe prestatieverbeterende middelen, om deze tijdig aan de lijst van verboden middelen toe te voegen.

2. Jong N-VA heeft geen problemen met innovatie in de sport als deze de correctheid en de eerlijkheid van het spel verhoogt. Integendeel, zelfs.

3. Jong N-VA ijvert zelfs voor innovatieve technieken die ervoor zorgen dat de veiligheid van zowel de sporters als de supporters op sportmanifestaties verhoogt.

4. Jong N-VA is tegen technologische hulpmiddelen die oneerlijke concurrentie in de hand werken.

5. Jong N-VA vindt het systeem van de whereabouts een waardevol systeem. Dit moet wel op een humane manier, met respect voor de privacy van de sporters verlopen.

6. Op elk niveau van sportbeleving moeten correcte en maatschappelijk aanvaarde lonen uitbetaald worden.

7. Wedstrijdvervalsing moet in al zijn vormen hard aangepakt worden.

Gaming

Analyse

« If Pac-Man had affected us as kids, we’d all be running around in dark rooms, munching pills and listening to repetitive electronic music » – Marcus Brigstocke

De hierboven vermelde grap van de Engelse komiek Marcus Brigstocke bevat meer waarheid dan op het eerste zicht kan vermoed worden. Spelletjes als Pong, Space Invaders en zeker ook Pac-Man waren destijds de pionier op een nieuw te ontginnen markt. Nu, intussen meer dan 30 jaar later, heeft de gaming-industrie zich ontwikkeld tot een hoogtechnologische markt waar miljarden euro’s en dollars in omgaan. Bovendien zijn spelconsoles het laatste anderhalve decennium geëvolueerd tot de bijzonder krachtige multimediatoestellen die we vandaag de dag kennen.

Gaming is dan ook uitgegroeid van een niche in de computerwereld naar een fenomeen dat niet meer weg te denken is uit de maatschappij van vandaag. Games zijn al lang niet meer enkel voor nerds. Games hebben vandaag de dag het potentieel om uit te groeien tot educatieve hulpmiddelen tot zelfs heuse sociale netwerken. Niet voor niets is het World Of Warcraft netwerk uitgegroeid tot een van de grootste virtuele gemeenschappen ter wereld.

Gaming biedt dus een ongekende waaier van mogelijkheden, maar er zijn ook vragen aan verbonden. Welke invloed heeft geweld in videogames op kinderen? Hoe correct is het verdienen van geld bij games op sociale netwerksites (bv. Farmville of Mafia Wars op Facebook)? Wat met licentieproblemen bij het uitlenen of tweedehands verkopen van videogames?

Visie

Jong N-VA is met deze tekstpassage niet aan haar proefstuk toe als het gaat over nadenken over gaming. Ook op het vorige congres hebben we ons daar al toe gewaagd. We blijven een stevige voorstander van het uitbouwen van een kwalitatieve gaming-industrie in Vlaanderen. We zien daar immers veel voordelen in.

Ten eerste wil Jong N-VA vol inzetten op het educatieve karakter van games. Het is bewezen games een positieve invloed kunnen hebben op de cognitieve capaciteiten van kinderen. Die stimulans kan zich in vele gebieden manifesteren, van ruimtelijk inzicht tot taalkennis. We zijn daarom ook voorstander van het gebruik van games in het onderwijs (eventueel met een persoonsgebonden aanpak waar mogelijk). Niet tot in het absurde uiteraard, een goede mix tussen vaardigheden en kennis is nodig, maar daar waar leerstof makkelijker kan aangebracht worden via gaming-aspecten lijkt ons dat wel een troef die in het onderwijs tot op vandaag nog te weinig gebruikt wordt.

Gaming heeft echter ook een economische dimensie. We hebben als Jong N-VA de indruk, dat ondanks het stijgende maatschappelijke belang van gaming, de industrie er rond in Vlaanderen nog steeds niet van de grond komt. We blijven daarom ijveren dat Vlaanderen een geschikt economisch klimaat creëert (bvb naar het succesvolle voorbeeld van de Vlaamse filmindustrie) zodat die gaming-industrie kansen krijgt om zich te ontwikkelen. Vlaanderen mag niet enkel een afzetmarkt blijven in deze hoogtechnologische sector.

Ten derde heeft gamen uiteraard ook een sociale kant. Het gamma aan games is intussen zo uitgebreid dat je naast de traditionele voetbal- , race- en role playing games ook veel games hebt die zich focussen op geweld en criminaliteit. De discussie daarover laait op geregelde tijdstippen op in de maatschappij, in die mate dat bij elk drama de verwijzing naar die gewelddadige videogames niet uit de lucht gegrepen is. Zo werd onder andere bij het drama op Utoya in Noorwegen in een eerste reactie gemeld dat Anders Breivik verslaafd zou zijn aan gewelddadige games. Videogames kunnen inderdaad mensen beïnvloeden, maar bij zulke drama’s komt veel meer voorgeschiedenis kijken. Jong N-VA voelt weinig voor een verbod op videogames met geweld, zolang het niet de spuigaten uitloopt én de games voorzien zijn van een duidelijk leeftijdslabel. Over zo’n label kan de VRM oordelen.

Een totaal ander aspect van de sociale dimensie is het succes van games op sociale netwerksites. Dit hoeft niet te verbazen, historisch gezien zijn gezelschapsspelen en dergelijk een uitermate sociaal gegeven. Door zich te enten op sociale netwerken, kunnen games aansluiting vinden bij hun van oorsprong sociale karakter, waardoor ze een grote markt aan nieuwe mogelijkheden aanboren. Op zich heeft Jong N-VA daar niet het minste probleem mee. Moeilijker wordt het als de games op sociale netwerken een financieel systeem opzetten, waardoor er echt geld wordt gebruikt om te participeren in een digitaal spel. Vaak zijn het minderjarigen die zich laten verleiden tot het effectief betalen voor games op sociale netwerksites.

Pleit Jong N-VA op een verbod op dergelijke betalingssystemen? Nee, zover willen we zeker niet gaan. Uiteindelijk is het slechts een onderdeel van een veel groter marketingkader dat gericht is op kinderen en jongeren. Het kopen van Pokémonkaarten, het verzamelen van de laatste hype, betalen voor een populaire online game, het past allemaal in hetzelfde rijtje en is allesbehalve nieuw.

Jong N-VA pleit dan ook niet voor een algemeen verbod, wel voor een striktere betalingsprocedure en een duidelijke voorlichting voor zwakkere groepen. De overheid en de onlinebedrijven moeten hierin het voortouw nemen. Net zoals jongeren moeten leren omgaan met privacy en het online delen van gegeven, moeten ze leren omgaan met het online betalen van producten op sociale netwerken. Dat kan bovendien helpen om een beter verband te leggen tussen online en digitale betalingen enerzijds en het uitgeven van echt geld anderzijds. Veel mensen gaan vlug over tot een online aankoop, omdat ze niet voldoende de link beseffen tussen het geld dat ze verdiend hebben en het geld dat ze uitgeven. In die zin kunnen betalende games op sociale netwerken helpen om jongeren te leren omgaan met online betalingen.

Tot slot vraagt Jong N-VA dat alle bevoegdheden inzake mediakeuring en filmkeuring ten volle gemeenschapsbevoegdheden worden. Daarvoor dringt een wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zich op.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA wil dat educatieve games, die bijdragen aan de cognitieve capaciteit van leerlingen, in de onderwijsomgeving gestimuleerd worden.

2. Jong N-VA blijft vragen dat de game-industrie alle kansen gegeven wordt om zich te ontwikkelen.

3. Jong N-VA is absolute voorstander van een duidelijk leeftijdslabel op games met een gevoelige of gewelddadige inhoud. Een verbod daarop lijkt ons een brug te ver.

4. Jong N-VA wil betalen voor games op sociale netwerksites gebruiken als voorlichtingsinstrument om jongeren te leren omgaan met online betalingen in het algemeen. Deze betalingen moeten beperkt zijn door een door de overheid opgelegd maximumbedrag en kunnen pas uitgevoerd worden na het doorlopen van een striktere betalingsprocedure.

5. Jong N-VA vraagt de overheveling naar de gemeenschappen van alle bevoegdheden die met gaming te maken hebben.

6. Gezondheidspreventie (epilepsie, oogziekten, …) bij games  is van groot belang.

Thuiswerk

Analyse

Stijgende werkdruk en mobiliteitsproblemen maken dat de combinatie tussen werk en gezin de jongste decennia steeds moeilijker geworden is. Na een lange, stresserende werkdag wachten nog huishoudelijke taken en de zorg voor de kinderen. Met een beetje geluk blijft vervolgens nog even wat tijd voor rust en ontspanning over.

Werk in eigen streek, of zelfs van thuis uit, zou een gedeeltelijke oplossing kunnen bieden. De technologische ontwikkelingen op vlak van communicatie (mobiele netwerken, breedbandinternet) laten de werknemer toe om het werk van op een andere locatie dan het hoofdkantoor uit te voeren. Via telefoon, e-mail en zelfs videoverbinding staat de werknemer in contact met de collega’s.

Onderzoek toont aan dat thuiswerk gunstige effecten heeft op de gezondheid van de werknemer. De aan arbeid gerelateerde stress neemt immers in belangrijke mate af doordat de werknemer – meer dan op kantoor – vat heeft op zijn dagindeling.

Thuiswerk en telewerk is ook goed voor het milieu. Doordat de werknemer zich niet of minder ver moet verplaatsen, neemt de drukte op ons wegennet af. Er worden minder kilometers afgelegd en de files worden korter.

Uiteraard zijn er ook nadelen verbonden aan thuiswerk. Ten eerste is thuiswerk niet voor iedereen weggelegd: sommige werknemers hebben nood aan controle en continue bijsturing op de werkvloer. Wie van thuis uit werkt, moet dan ook in staat zijn om zelfstandig te werken en een goede dagindeling te kunnen opmaken, zodat op het einde van de werkdag de vereiste taken afgewerkt zijn. Ten tweede verliest men door van thuis uit te werken het directe, persoonlijke contact met de collega’s. Op die manier kan men vervreemd geraken van de collega’s.

Visie

Jong N-VA ziet in thuiswerk en telewerk een mogelijke oplossing voor de combinatie werk en gezin. Dat tegelijk ook de druk op het wegennet vermindert, is een welgekomen pluspunt. Werknemers die van thuis uit kunnen werken, zijn minder onderhevig aan stress, hetgeen een positief effect heeft op hun gezondheidstoestand. De gevolgen voor de uitgaven in de gezondheidszorg zullen zich op afzienbare termijn laten gevoelen.

Om thuiswerk en telewerk te stimuleren en te faciliteren, is het belangrijk dat verder onderzoek verricht wordt naar dataverkeer. De limiet op het volume van dataverkeer moet opgeheven worden. Nog snellere en stabielere netwerkverbindingen zijn noodzakelijk om de steeds complexere taken van op de thuiscomputer te kunnen uitvoeren.

Verder zijn ook een degelijke netwerkbeveiliging en ondersteuning door technisch geschoold personeel noodzakelijk.

Het spreekt voor zich dat thuiswerk en telewerk niet in elke sector mogelijk is. Voor bepaalde taken is het nu eenmaal onontbeerlijk dat de werknemer zich op de werkvloer bevindt. Maar op administratieve diensten zou telewerk en thuiswerk tot de mogelijkheden moeten behoren. De overheid, de sector bij uitstek wat betreft administratieve taken, kan een voorbeeldfunctie opnemen door haar werknemers, meer dan nu reeds het geval is, de kans te geven bepaalde taken vanaf het thuisfront uit te voeren.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA wil inzetten op de verdere ontwikkeling van hoge snelheid dataverbindingen en hun beveiliging, die kunnen worden ingezet voor telewerk.

2. Jong N-VA wil dat de overheid de regelingen voor thuiswerk en telewerk versoepelt. Door thuiswerk en telewerk te stimuleren voor de eigen werknemers, geeft de overheid het goede voorbeeld aan bedrijven in de privésector.

3. Jong N-VA vindt dat de kwaliteit van technische opleidingen bewaakt en zo nodig opgekrikt moet worden.

Economie

  • Tekst 1: Een Nieuw-Vlaamse Economie
  • Tekst 2: Mobiliteit
  • Tekst 3: Het opvangen van de vergrijzing
  • Tekst 4: Blauwe economie

Een Nieuw-Vlaamse Economie

Analyse

In haar streven naar een beter bestuur en meer democratie, kiest de Nieuw-Vlaamse Alliantie logischerwijs voor een onafhankelijk Vlaanderen, lidstaat van een democratisch Europa. Ook dát is het algemeen Vlaams belang. Net zoals de versterking van de parlementaire democratie, de bestrijding van de onveiligheid, een actief werkgelegenheidsbeleid, de stimulering van creativiteit en ondernemingszin, Vlaamse welvaart in Vlaamse handen, de integratie van nieuwkomers, een toekomstgericht Vlaams onderwijs- en gezinsbeleid, solidariteit binnen en buiten Vlaanderen.

Dit stukje uit de beginselverklaring van Jong N-VA vat ons streven mooi samen.

Steeds meer jongeren vrezen echter dat zij geen recht meer zullen hebben op wat nu als vanzelfsprekend beschouwd wordt: een goede balans tussen werk en gezin, een sociaal vangnet bij ziekte of werkloosheid, een goed pensioen enz. Indien we deze zaken willen behouden, zijn grondige hervormingen nodig.

Visie

Omdat de beslissingen die nu genomen worden een grote invloed hebben op onze en volgende generaties, vindt Jong N-VA het belangrijk ook zijn stem te laten horen in het communautaire debat. Want enkel door onze stem te laten horen, kunnen we onze toekomst en die van de komende generaties veilig te stellen.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA streeft naar een onafhankelijk Vlaanderen binnen Europa.

2. Jong N-VA streeft naar een gezond ondernemersklimaat, waarbij de nadruk ligt op vorming, onderzoek en ontwikkeling en sociale innovatie.

3. Jong N-VA wil ten volle inzetten op een gewaarborgd wettelijk pensioen. Dit wil zeggen dat iedere werknemer een loopbaan van 40 jaar moet hebben of tot de pensioenleeftijd van 65 jaar moet werken. Uitzonderingen voor zware beroepen moeten nog steeds mogelijk zijn.

4. De werkloosheidsuitkering moet beperkt worden tot een periode van 18 maanden. Wachtuitkeringen moeten afgeschaft worden.

5. Werklozen, zowel ouderen als jongeren, kunnen bij langdurige werkloosheid verplicht worden om zich te (her)scholen. Hierbij staat een persoonlijke aanpak centraal, aangepast aan de capaciteiten van de werkzoekende.

6. Om de combinatie van werk en gezin mogelijk te maken, moet volop ingezet worden op flexibiliteit: flexibele kinderopvang, het stimuleren van thuis- en telewerk, glijdende uren enz. moeten dit mogelijk maken.

7. Jongeren zijn de toekomst, daarom moet er volop in hen geïnvesteerd worden.

8. Interim-arbeid is tijdelijke arbeid. Dit mag niet gebruikt worden als nepstatuut om goedkope werknemers in dienst te nemen.

Innovatie en Mobiliteit

Analyse

Over mobiliteit worden heel veel discussies gevoerd. Het is dan ook een heel breed thema dat implicaties heeft op allerhande andere domeinen: de vertragingen bij de spoorwegen hebben invloed op de economie, beslissingen van schepencolleges hebben een invloed op de lokale middenstand (vb. Lier), …

Belangrijke zaken binnen het mobiliteitsbeleid zijn uiteraard de efficiëntie en de gebruiksvriendelijkheid van het openbaar vervoer. Op die vlakken zit Vlaanderen nog lichtjaren achter op landen die vergelijkbaar zouden moeten zijn. En dan denken we in de eerste plaats aan de Scandinavische landen. Pakweg Denemarken is een mooi voorbeeld van hoe het zou kunnen zijn.

Visie

 Jong N-VA wil in de eerste plaats de efficiëntie van het openbaar vergroten. Dat kan uiteraard enkel door de bevoegdheid te hebben over de zaken waarvan je de efficiëntie wil verhogen. De bevoegdheden daarvan zouden geregionaliseerd moeten worden.

In de visie van Jong N-VA zijn er veel zaken die beter kunnen.

In vele Europese landen verloopt het openbaar vervoer in de steden, als het over metronetwerken of tramnetwerken gaat, volledig geautomatiseerd. Dat lijkt ons een interessante casus te zijn. Immers, op die manier bespaar je veel personeelskosten en verloopt alles efficiënter. Het metronetwerk van Kopenhagen, bijvoorbeeld, verloopt zonder chauffeurs en kan 24u per dag worden gebruikt. Zulks moet hier ook mogelijk zijn. Bovendien kan men dan ook op de perrons een extra beveiligingswand aanbrengen die enkel opengaat als de metro op de juiste plaats staat. Je slaat enkele vliegen in één klap. Geen vandalisme, geen zelfdodingen, stiptere en efficiëntere metro’s, …

Gebruiksvriendelijkheid is ook een belangrijk item als het over openbaar vervoer gaat. Ook hier zijn enkele zaken voor verbetering vatbaar.

Zo ziet Jong N-VA heil in het uitrusten van bussen en trein- en metrostellen met een wifi-netwerk. Op die manier kunnen mensen die dat willen of nodig achten ook het internet gebruiken tijdens bijvoorbeeld het pendelen. Technisch is dat mogelijk. Ook financieel zou dat kunnen bekeken worden. We denken bijvoorbeeld aan een toeslag op een ticket, waarmee je een paswoord bekomt om pakweg één dag online te kunnen op een beschikbaar netwerk. Om downloadmisbruiken en dergelijke tegen te gaan kan dat netwerk bijvoorbeeld met een aangepaste snelheid werken.

Ook in de metro-, het bus- en tramverkeer  zien we een mogelijkheid om de gebruiksvriendelijkheid te verhogen. Nemen we even de metro van Brussel als voorbeeld. Voor de wandelafstand tussen de stations Kunst-Wet en Madou betaal je nu 1,70 euro. Voor de maximale afstand tussen twee metrostations bvb het Koning Boudewijnstadion en Stokkel betaal je eveneens 1,70 euro. Dat lijkt ons niet logisch. Een systeem zoals in de Londonse Underground lijkt ons billijker. Daar koop je een kaart die je permanent kan gebruiken en waar je een bepaald bedrag opzet. Je laat die scannen in het metrostation van vertrek en je laat die scannen waar je aankomt. Op basis daarvan wordt je kaart ontwaard. Dat scannen van die kaart kan dan perfect gekoppeld worden aan het openen van de veiligheidspoortjes.

Gebruiksvriendelijkheid op het openbaar vervoer is ook het aanbieden van een 24-urenservice op de Brusselse metro. Uiteraard kan dat in een stroomversnelling komen indien men echt evolueert naar volautomatische metrostellen. Op het spoor kan men onderzoeken of het nuttig is om één nachttrein te voorzien tussen de grootste steden en de luchthaven. Dat kan een oplossing bieden voor reizigers die pas laat landen op Zaventem, voor feestvierders die niet met de auto willen rijden of voor mensen die in ploegen werken.

Ook op onze wegen is een goede verkeersdoorstroming uitermate belangrijk. We staan steeds vaker in de file, en de voorspellingen voor de toekomst zien er niet rooskleurig uit. Kleine aanpassingen, zoals slimme verkeerslichten, kunnen al heel wat verbeteren.

Naar de toekomst

 1. Jong N-VA blijft ijveren voor een volledige overheveling van de bevoegdheden op vlak van openbaar vervoer. We pleiten ervoor dat er performante samenwerkingsakkoorden afgesloten worden tussen de verschillende regio’s, buurlanden en internationale partners. Bovendien moet het openbaar vervoer een stuk kosten-efficiënter en transparanter worden  Een performante dienstverlening is noodzakelijk.

2. Eenzelfde betaalsysteem voor alle vormen van openbaar vervoer moet ingevoerd worden.

3. Jong N-VA pleit ervoor dat de EU werk maakt van een privatisering van het spoorverkeer. Hierbij moet minimum dienstverlening gewaarborgd blijven.

4. Jong N-VA wil op termijn evolueren naar een volautomatisch metrosysteem. Dat biedt een pak voordelen.

5. Jong N-VA wil dat er geëvolueerd wordt naar een situatie waarin op het openbaar vervoer zoveel als mogelijk wifi aanwezig is.

6. Jong N-VA pleit voor een eerlijkere en logischere manier van prijsbepaling bij het openbaar vervoer. Men kan  werken met een kleine basisprijs (afhankelijk van het vervoersmiddel) voor een bepaald aantal haltes vermeerderd met een klein bedrag per halte van zodra men verder wil reizen dan het aantal in het forfait inbegrepen haltes. Zo is een minimum inkomst per gebruiker gegarandeerd voor de vervoersmaatschappijen, en bekomt men toch een eerlijker systeem. Idealiter zou dat systeem gelijk zijn bij tram, bus en metro.

7. Jong N-VA wil dat op zijn minst onderzocht wordt of een 24-urenservice in de Brusselse metro haalbaar is, net als de optie van één nachttrein tussen de belangrijkste steden en de luchthaven.

8. Jong N-VA pleit voor een goede verkeersdoorstroming door op drukke kruispunten slimme verkeerslichten te installeren die de verkeersstroom sturen naargelang de drukte.

9. Jong N-VA vindt dat alle vormen van openbaar vervoer zoveel mogelijk op elkaar moeten worden afgestemd. Dit gaat best hand-in-hand met een combinatieticket trein, tram, bus.

Het opvangen van de vergrijzing

Analyse

De vergrijzing slaat hard toe en zal in de toekomst nog harder toeslaan. Dankzij de demografische situatie in België, is ook dat een communautair verschil. De vergrijzing zal ook in Wallonië hard toeslaan, maar allicht later dan in Vlaanderen waar die nu al is ingezet.

Een oudere bevolking stelt de maatschappij uiteraard voor een nieuwe uitdaging. De vraag is pertinent: hoe gaan we om met die uitdaging?

Visie

Voor Jong N-VA moet het eerste uitgangspunt zijn dat we hulpbehoevende ouderen zoveel als mogelijk in hun thuissetting willen verzorgen. Het is daar dat de oudere zich het meest op zijn gemak voelt. Het is ook de goedkoopste manier. Op zich mag dat uiteraard geen argument zijn, maar in financieel risicovolle tijden als deze en met de uitdagingen die in de toekomst nog op ons af komen, is het dat uiteraard wel.

Het spreekt voor zich dat niet iedereen in die thuis setting kan blijven wonen. Mensen voor wie veel zorg nodig is en voor wie mantelzorg geen oplossing biedt, zijn vaak meer gebaat bij residentiële zorg en de opname in een woonzorgcentra.

De toenemende vergrijzing zorgt ervoor dat in de toekomst veel meer plaats zal nodig zijn in die woonzorgcentrum. Er zijn enkele manieren om daar tot een oplossing te komen.

Ten eerste kan je gewoon meer plaatsen creëren door meer woonzorgcentra te bouwen. Dat is een valabele optie, en het valt te verwachten dat de discussie over de programmatie in de komende jaren enkele keren stevig zal oplaaien.

In deze discussie is ook de commercialisering van de zorg niet ver uit de buurt. Voor Jong N-VA is het commercialiseren van de zorg in se geen probleem. Jong N-VA wil dat in de zorg vooral kwaliteit boven drijft, en dan maakt het eigenlijk niet zo heel veel uit wie eigenaar is van een WZC. Elk WZC dat een vergunning wil, moet sowieso voldoen aan kwaliteitscriteria. Dat geldt ook voor investeerders. Het debat zal in de toekomst alleen belangrijker worden: er gaan meer initiatieven nodig zijn en er gaat dus steeds meer geld omgaan in de sector.

Een tweede optie is op zoek gaan naar innovatieve vormen van wonen. Service-flats, kangoeroewonen, … zijn allemaal vormen van wonen die steeds waardevoller zullen worden in de toekomst. Het zijn manieren om de steeds groter wordende nood aan plaatsen kan opgevangen worden. Jong N-VA wil elk initiatief dat daar aan tegemoet komt ondersteunen.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA pleit voor de overheveling van alle bevoegdheden in de sociale zekerheid.

2. Jong N-VA wil dat hulpbehoevende ouderen zo lang mogelijk in een thuissetting kunnen verzorgd worden..

3. Jong N-VA is niet gekant tegen een commercialisering van de zorg. Kwaliteit van de zorg moet het eerste uitgangspunt zijn.

4. Elke innovatieve, maar waardevolle vorm van wonen of zorg voor ouderen, verdient ondersteuning.

 

 

Blauwe economie

Analyse

Jong N-VA vindt het behoud van onze natuur vanzelfsprekend enorm belangrijk. Zonder met een opgestoken vingertje allerlei zaken te gaan verbieden, moet er gekeken worden naar de mogelijkheden om het behoud van onze natuur te verzekeren. Door niet enkel een ideologische bril op te zetten, maar ook vanuit een economisch en wetenschappelijk standpunt te gaan kijken, zijn we er van overtuigd dat er een evenwicht kan gevonden worden tussen de noden van de mens en het behoud van de natuur, zonder daarbij veel aan comfort in te boeten. Uiteraard is hiervoor een langetermijnvisie nodig. Jong N-VA wil zich hiervoor baseren op de “blauwe economie” van Vlaams ondernemer Gunter Pauli. Deze ondernemer stond mee aan de wieg van het ZERI-project (Zero Emissions Research Initiatives), dat reeds in 26 landen ingang gevonden heeft.

Zijn belangrijkste drijfveer bij deze ZERI-projecten is het stimuleren van innovatie, maar zoals hij zelf zegt: “Geen kostendrukkende innovaties die mensen uit het arbeidsproces duwen, wel innovaties die meerwaarde genereren op meerdere niveaus: bedrijf, energie, maatschappelijk. Daar zitten tal van businessmogelijkheden die minder energie en grondstoffen opeisen en waarmee we wereldwijd opnieuw de concurrentie aankunnen. Zo ontstaan ook weer mogelijkheden voor creatieve mensen en echte entrepreneurs.”

Visie

Jong N-VA onderschrijft de visie van de ZERI-projecten waarbij bedrijven werken vanuit een economische visie, maar daarnaast ook aandacht hebben voor het energieverbruik en de maatschappelijke gevolgen. Jong N-VA wil werken op de lange termijn en daarbij ten volle inzetten op onderzoek en ontwikkeling en innovatie.

Naar de toekomst

1. Jong N-VA streeft naar de volledige bevoegdheidsoverdracht van het wetenschaps- en innovatiebeleid.

2. Jong N-VA streeft naar een nieuwe productbenadering: van grondstof naar consument tot afval moet gezocht worden naar de meest milieuvriendelijke benadering. Alle factoren, zoals productie, transport en energieverbruik moeten mee in rekening gebracht worden. Het bestaande innovatie-instrumentarium, de universiteiten en kenniscentra kunnen hier een belangrijke rol opnemen.

3. Jong N-VA wil inzetten op onderzoek naar nieuwe technologie om energie op te wekken, zonder zich enkel te richten op wind- en zonne-energie. Onderzoekers moeten voldoende ruimte krijgen onderzoek te doen, de overheid moet streven naar de 3% Lissabonnorm voor O&O.

4. De slaagkans om subsidies te krijgen van IWT, FWO, Hercules… moet verhoogd worden naar 33%, wat algemeen gezien wordt als de norm.

5. Als regio is het niet gemakkelijk een wereldspeler te worden op een bepaald vlak. Dit wil echter niet zeggen dat specialisatie niet mogelijk is. Bvb het stimuleren van onderzoek naar recyclage, zoals Umicore kan kansen bieden.

6. Subsidies mogen niet te pas en te onpas als beleidsinstrument worden gebruikt, aangezien zij de bevoordeling van voorbijgestreefde technologieën wettelijk kunnen verankeren en zo vooruitgang belemmeren. Jong N-VA pleit voor doordachte subsidieregelingen en het vermijden van nodeloze of zelfs contraproductieve overheidsuitgaven. Subsidiëring moet bijdragen tot een economische structuur waarin projecten die wenselijk zijn op maatschappelijk, sociaal en ecologisch vlak rentabiliteit vertonen en op die manier op termijn zichzelf kunnen bedruipen. Het spreekt voor zich dat de overheid de Europese mededingingsregels in acht neemt. Het Actieplan staatssteun van de Europese Commissie dat mede de doelstellingen van de Lissabonstrategie moet verwezenlijken is een waardevol richtsnoer. 

The post Congres 2011: Einstein of Frankenstein? appeared first on Jong N-VA.


Viewing all articles
Browse latest Browse all 2

Latest Images

Trending Articles





Latest Images